De familie Van den Bergh in het Land van Cuyk

 

Het Land van Cuyk vanaf 1830

Peter van den Bergh, trekt over de Maas en vestigt zich circa 1830 als molenaar te Oeffelt. Hij wordt de stamvader van vele dan nog toekomstige generaties molenaars in het Land van Cuyk.

Cuyk

Oeffelt valt tot de Franse overheersing juridisch niet onder het Land van Cuyk. Anders dan aan de Gennepse kant van de Maas is het Land van Cuyk een vruchtbaarder land. Er is daardoor ook een veel grotere bevolking, waarbij het beroep van molenaar als een belangrijke factor in de voedselketen een goede toekomst had. Het gebied was ook voor overheersers aantrekkelijk, hiervan getuigen de vele kastelen in dit gebied, dat van Nederland afgesloten werd door het veengebied De Peel. In de Peel ontspringen vele beken, waar vervolgens verscheidene plaatsen hun naam aan ontlenen.

Cuyk

 

Molenaars in het Land van Cuyk

cuyk3Molen te Vierlingsbeek, ca. 1925Op 26 november 1803 was de veiling van de verschillende molenpachten in het Land van Cuyk. In het raadhuis van de hoofdstad Grave kwamen daarvoor een groot aantal mannen bijeen, waaronder Johannes en Arnoldus van Dinther. Beiden waren er voor de derde keer bij. De molen-pachten zouden op 1 januari 1804 ingaan. Een periodieke publieke veiling van deze pachten werd al vanaf vrede van Munster in 1648 gehouden. De voorwaarden, vastgelegd in de pachtover-eenkomst in 35 artikelen, waren ook ongewijzigd. Voor de landeigenaar, de Prins van Oranje, werd dit Nassause domeingoed beheerd door de rentmeester die natuurlijk aanwezig was. De rentmeester was de op een na hoogste ambtenaar in het land. De verpachting was voor de termijn van drie jaar, de molen te Beugen was voor zes jaar.

Zouden het goede jaren worden en rustigere tijden aanbreken of zou de oogst tegenvallen. Dat risico zou de pachter moeten nemen. Een ding was wel zeker en dat was dat al het graan uit de omtrek verplicht bij de molen moest worden gemalen. Dus concurrentie was er niet te duchten. Toch waren er weleens boeren en bakkers die deze wet wilden ontduiken, maar daar stonden zware boetes op. Ook de tarieven voor het malen waren vastgesteld en de controle was streng, zo konden immers ook de tienden (belasting) voor de landheer worden gecontroleerd. Er moest in de molen verplicht een weegschaal aanwezig zijn en de waagboeken werden nauwgezet bijgehouden. Onder “Naa de molen” werd van elke partij graan de soort en het gewicht, zoals dat binnenkwam, geregistreerd en onder “van de Molen” werd het gewicht genoteerd als het graan gemalen was. Als de pacht nu maar voor een redelijk bedrag kon worden verkregen ,dan was tenminste de komende drie jaar het inkomen wel zeker. De pachten die geveild zouden worden waren van de molens te Grave, de watermolen te Vierlingsbeek en de molens van Cuyk, Mill, Sambeek en Beugen.

Johannnes van Dinther had in 1798 ook geboden op de molen te Grave en op die van Mill, maar anderen boden meer. Vandaag zou hij gaan voor de molen in Beugen. Hij bood als eerste 530 gulden, gaat met tegenbiedingen mee tot 590 gulden. Zijn neef Arnoldus gaat echter nog verder en biedt 10 gulden meer. Johannes durft het risico niet meer aan. Dan komen er weer andere bieders en verkrijgt Arnoldus uiteindelijk de pacht voor 620 gulden. Peter Nelissen en Aart Mooren, beiden uit Oeffelt, staan voor Arnoldus borg. Het is gelukt, de Beugense molen blijft voor de komende zes jaar in de familie. Zoals hierboven weergegeven zal het ongeveer gegaan zijn. Aan dit systeem van veiling zou na 1809 een einde komen toen het beheer werd overgenomen door het ministerie in Den Haag.

Achter het net gevist bij de veilingen besloot Johannes van Dinter zelf een molen te bouwen. Hij verzocht op 23 maart 1801 aan het gemeentebestuur van Oeffelt aldaar een windkorenmolen te mogen bouwen. Dat werd goedgekeurd, mits natuurlijk wel voor eigen kosten en lasten. Tevens bedong de gemeente dat hij en zijn nakomelingen er voor altijd genoegen mee zouden nemen dat zij als maalloon een achtste deel uit de aangevoerde zakken mocht scheppen. Verder waren de inwoners van Oeffelt vrij om naar een andere molenaar buiten Oeffelt te gaan om daar het koren te laten malen. De molen werd gebouwd langs de weg van Boxmeer naar Cuijk, dicht bij de afslag naar Haps, op de hoek bij de Lietingestraat. In 1801 was daar in een straal van 100 meter geen bebouwing, zodat het met de wind goed zat. Johannes van Dinter ging niet zelf malen, maar verpachtte de molen. De eerste pachter was vrijwel zeker Jacobus Kessen, aldus een in 1811 opgemaakte lijst van inwoners van Oeffelt. De houten molen stond op het perceel nr. 703. Zelf woonde Johannes van Dinter tegenover de molen, op het Hagelkruis, bij zijn dochter Elisabeth, schoonzoon Peter van den Bergh en hun acht kinderen. Hier overleed hij op 22 juli 1834 op 87-jarige leeftijd. Waarschijnlijk vanwege zijn overlijden vertrokken Peter van den Bergh en zijn gezin een aantal maanden later uit Oeffelt. Het eigendom van de molen ging namelijk over op de gezamenlijke erfgenamen van Johannes van Dinter, waardoor de molen in handen kwam van Johannes Gerrits, de echtgenoot van Mechtilda van Dinter.

kadaster
Kadasterkaart Oeffelt 1811-1832 met daarop aanduiding
van de molen van Johannes van Dinther. 

Het was deze familie Gerrits die in 1862 de houten molen verving voor een stenen molen. Lang deed hij dienst  als een van de molens gelegen aan de inmiddels tot Molenstraat omgedoopte weg in Oeffelt. De Tweede Wereldoorlog werd haar uiteindelijk fataal. Ze raakte in 1944 zwaar beschadigd als gevolg van het oorlogsgeweld. In 1954 werd het molenrestant geheel gesloopt.

 molen gerrits

molen gerrits oorlog
De stenen molen van de familie Gerrits
i
n Oeffelt voor en na de Tweede
Wereldoorlog.

 
Van Oeffelt naar Vierlingsbeek

Cuyk

Op 10 april 1832 overlijdt Mathijs van Dinter te Vierlingsbeek. Hij is daar molenaar. Het woonhuis waar Mathijs is overleden, maakt deel uit van de molen.

Piet en Jan van Dinthe beschuldigen hun oom Johannes Gerrits, gehuwd met Mechelina van Dinthe en landbouwer te Oeffelt, van ontvreemding van obligaties en wissels uit de boedel van hun oom Mathijs van Dinte. Johannes Gerrits accepteert deze beschuldiging kennelijk niet en wendt zich tot het Vredegerecht te Boxmeer, waar zijn vrouw, zoon en dienstmeid een kennelijk ontlastende verklaring afleggen. Vervolgens verzoekt hij op 16 april 1832 om verzegeling van de boedel van zijn schoonvader Mathijs. Deze verzegeling vindt dezelfde middag om 14.00 uur plaats.

Uit het relaas van de verzegeling van de molen en woonhuis maken we op dat van een werkelijke verzegeling geen sprake is. Wel worden maatregelen getroffen om de rechten van de erfgenamen zeker te stellen. Om 14.00 uur worden “Johannes Gerrits, Jan van den Berg en Martinus Gerrits, dienstboden en huisgenoten van de overledenen” aangetroffen. Naar aangenomen mag worden zijn dit de zonen van voornoemde Mechelina (Meghel) en van Elisabeth, gehuwd met Peter van den Bergh. “Jan van den Bergh wordt aangesteld als zegelbewaarder en gemachtigd de werkzaamheden in de molen waar te nemen en daarvan behoorlijk aantekening te maken in een door de vrederechter geparafeerd boekje.” Verder wordt aangetroffen 85 gulden en 70 cent en wordt van de aanwezige goederen een lijst opgesteld.

CuykVierlingsbeek, St. Laurentiuskerk 1737Op 19 mei wordt door de aanvragers van de verzegeling, Meghel en haar man, de ontzegeling gevraagd. De volgende dag wordt deze ontzegeling uitgevoerd. Aanwezig zijn: “Johannes Gerrits, gehuwd met Megchel van Dinter, voor zich en als gevolmachtigde van Johannes van Dinter, particulier, benevens Peter van den Bergh, molenaar, en zijn huisvrouw Elisabeth van Dinter, allen te Oeffelt; volmacht voor notaris van Crimpen te Boxmeer 17.05.1832; Arnoldus van Dinter, zonder beroep, Oeffelt.” Allen vragen het opmaken van staat en inventaris der nalatenschap. Hiervoor wordt benoemd notaris van Crimpen. Tot schatter wordt benoemd Peter van Bekkum, timmerman te Oeffelt.

Nog is de erfenis niet afgehandeld. Dit kan pas als op 30 augustus en 25 september ook de eedprestatie wordt afgelegd door de erfgenamen bij het Vredegerecht te Boxmeer. Kennelijk is er nog geen duidelijkheid want door Arnoldus van Dinte wordt ook nog een zaak aangespannen tegen zijn zwagers Peter van den Bergh en Johannes Gerrits. Het drietal Petrus Francis van den Bosch, burgemeester van Vierlingsbeek, de schoolonderwijzer te Vierlingsbeek, Petrus Voss en Hendrik Jansen, landbouwer te Boxmeer, worden aangesteld en beëdigd als schatters. Hiermede komt de verdeling tot een einde.

Na drie jaar overlijdt Arnoldus van Dinte op 19 december 1835 te Vierlingsbeek. Dat de band tussen de familie Van den Bergh en de familie Van Dinte goed is gebleven kunnen we zien in de akte van benoeming van een toeziend voogd over de drie minderjarige kinderen. In de familieraad nemen deel Pieter van Dinte, broer, kuiper te Oeffelt; Hermanus van den Berg, neef, molenaar te Asperden; Antonius Nelissen en Petrus Nelissen, ooms, landbouwers te Oeffelt; Pieter van Beckum, aangehuwd oom, timmerman te Oeffelt; Peter van den Berg, (vader van voornoemde Hermanus), molenaar teVierlingsbeek. Wie toeziend voogd is geworden, is echter niet uit de akte op te maken.

Uit de voorgaand beschreven gebeurtenissen valt af te leiden dat Arnoldus van Dinter tot zijn overlijden in 1835 de molen te Vierlingsbeek in pacht van zijn vader overneemt. Op 13 december 1833 wordt Peter van den Bergh nog als molenaar te Oeffelt vermeld in een proces-verbaal vanwege een wetsovertreding. Hij woont dan met zijn vrouw en hun acht kinderen op het Hagelkruis huisnummer 61. Oud-molenaar Johannes van Dinther woont bij hen in en staat vermeld als rentenier. Rond 1835 vertrekt de familie van den Bergh naar Vierlingsbeek, waarschijnlijk werken ze dan op de molen van Sambeek. Aanleiding van het vertrek uit Oeffelt zal het overlijden op 22 juli 1834 van de inwonende schoonvader Johannes van Dinter zijn. Het eigendom van de molen gaat over op de gezamenlijke erfgenamen van Johannes van Dinter. De molen komt hierdoor in handen van de Johannes Gerrits die getrouwd is met Mechtilda van Dinter. Na het overlijden van Arnoldus in 1835 komt de molen in Vierlingsbeek aan Peter van den Bergh, zijn vrouw Elisabeth en hun kinderen. Bij de hiervoor vermelde familieraad op 25 december 1835 wordt Peter van den Bergh voor het eerst als molenaar te Vierlingsbeek vermeld.

 

Vierlingsbeek vanaf 1833

In oude tijden werd de woonplaats door de omwonenden aldaar waarschijnlijk gewoon Beek genoemd, zoals dat in veel plaatsen het geval was. Met de toename van de bevolking kregen dergelijke plaatsnamen kenmerkende toevoegingen. Zo zien we in de omgeving ook de namen Sambeek, Boxmeer en Venray ontstaan. Bij Vierlingsbeek is deze kenmerkende toevoeging allerwaarschijnlijkst afkomstig van de familie Virlinc of Vierlingh die er in de zestiende eeuw bezittingen had en er ook woonde. De vroegste vermelding van plaatsnaam “Vierlincsbeec” dateert uit 1374. In de geschiedenis van het Land van Cuyk en dus ook in Vierlingsbeek is opvallend dat deze plaats lange tijd, van 1672 tot 1794, geprotestantiseerd was. De bevolking was wel katholiek. In 1795 zijn er van de 1075 inwoners 80 gereformeerd.

Cuyk

In de periode van 1830 tot 1838 krijgt Peter van den Bergh in Vierlingsbeek te maken met de opstand van België. Limburg steunde de Belgische opstand. Brabant bleef trouw aan Oranje. Daardoor werd Vierlingsbeek en omgeving grensgebied en ging men gebukt onder de inkwartieringen van soldaten. Het gemeentebestuur kreeg opdracht voedsel en karren ter beschikking te stellen. Na de val van Venlo in november 1830 werd gedacht dat Boxmeer ook wel snel zou vallen voor de aanstormende Belgen. De gouverneur van Brabant nam geen halve maatregelen. Hij liet een verklaring publiceren met de waarschuwing dat wanneer vanuit huizen op patrouilles zou worden geschoten die huizen in de as zouden worden gelegd. Indien de “muitelingen” het dorp invluchtten, zou het dorp worden platgeschoten. De extra gestuurde Staatse troepen waren hard nodig, want de plaatselijke bevolking weigerde nog langer belasting te betalen. De penningen werden onder dwang van de soldaten afgeperst.(Bronnen: Dagblad Noord Brabant 19-11-1930 en ARA, Archief Ministerie van Binnenlandse Zaken (2.04.26.02), Boek: Grenzen verlegd (1997)).

Op grond van het bovenstaande blijkt dat het in de streek zeer roerige tijden waren. Naast de economische last en het gevaar van de Belgische aanvallen kwamen er door het onhygiënische leven van de soldaten ook veel ziektes voor. In het voorjaar van 1832 moesten allerlei maatregelen worden genomen tegen de Aziatische buikloop, die gepaard ging met hevig braken en diarree. Het is niet duidelijk of hieraan het in een korte periode overlijden van de drie Vierlingsbeekse molenaars, Mathijs van Dinte (1832), Arnoldus van Dinte (1835) en Peter van den Bergh (1838) te wijten was. De Belgische invallen tot 1839 in het Brabantse vonden dan wel plaats onder de vlag van de opstand, maar werden door de Brabanders op den duur meer gezien als ordinaire rooftochten. In 1839 ging Koning Willem I akkoord met de deling van de Verenigde Nederlanden in het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België en werd Limburg in tweeën gedeeld. Zo kwam een einde aan de overlast van het leger.

Peter van den Bergh maakt het einde van de Belgische opstand niet mee, hij overleed op 5 februari 1838 op 71-jarige leeftijd. Omdat er nog minderjarige kinderen zijn, komen deze onder voogdij. Om deze voogdij te regelen voor Arnoldus (20 jaar) en Petronella (18 jaar) kwam op 12 maart de familieraad bijeen. Gebruikelijk bestaat een familieraad uit drie leden van moeders kant en drie leden van vaders kant. Akte nummer 34 uit 1838 van het Vredegerecht te Boxmeer vermeldt de volgende leden: “Jan van den Berg, broer, broodbakker, Vierlingsbeek; Johannes Gerrits, aangehuwd oom, molenaar, Oeffelt; Gerardus Ebben, aangehuwd broer, smid, Beugen; Johannes van de Riet, neef, schoenmaker, Boxmeer; Pieter van Dinte, neef, kuiper, Oeffelt; Johannes Kessels, bekende, landbouwer, Vierlingsbeek”. De vrouw van Peter, Elisabeth van Dinte, wordt in deze akte molenaarster genoemd. Door de familieraad wordt Jan, de oudste broer van Arnoldus en Petronella, als toeziend voogd benoemd.

De Vierlingsbeekse watermolen

Vierlingsbeek telde twee molens. De bekendste is de eeuwenoude watermolen. Hebben we reeds kennisgemaakt met de watermolens in de Niers, ook aan deze kant van de Maas waren in Grave en in Vierlingsbeek watermolens die gebruikt werden om het graan te malen. Uit onderstaande advertentie in de Noord-Brabanter van 23 april 1857 blijkt dat Peter van den Bergh in Vierlingsbeek molenaar was in de watermolen. Het is een molen met een inpandig woonhuis (zie het relaas van de verzegeling en de foto’s). De windmolen staat op enige afstand van het woonhuis. 

Noord Brabanter 23-4-1857 verkoop watermolen Vierlingsbeek 2
Advertentie in de Noord-Brabanter voor verkoop van de Vierlingbeekse
watermolen van de familie Van den Bergh, 23 april 1857.

De geschiedenis van de Vierlingsbeekse watermolen gaat terug tot voor 1430, toen de molen voor het eerst werd vermeld in een leenakte. De molen was in bezit van de Heer van Cuyk. Wynalt Pannenkoeck met zijn huisvrouw Mechtelt van der Voirt had in 1519 tegen een jaarlijkse vergoeding de watermolen in leenbezit. Mechtelt mocht levenslang vruchtgebruik behouden indien haar man vroegtijdig zou komen te overlijden. Kennelijk is de capaciteit te klein, want uit een oorkonde van 25 januari 1446 blijkt dat er ook een nieuwe windmolen in Vierlingsbeek werd gebouwd. Uit deze oorkonde blijkt ook dat de geldschieters en hun nakomelingen vrijgesteld werden van het jaarlijkse onderhoud aan de watermolendijk.

In 1531 was de oude watermolen dusdanig in verval geraakt door de hoge waterstanden dat door Floris van Egmond, graaf van Buren en pandheer van het Land van Cuyk, besloten werd de watermolen weer volledig op te metselen en opnieuw te betimmeren. Hiervoor waren nodig: 44 grote eiken, 42 mud onbeslagen kalk, 1200 voet mergelstenen en duizenden gebakken tichelstenen. Gedurende 46 dagen werkte een ploeg arbeiders aan de fundamenten en het molenhuis. Vaklieden uit de omgeving hielpen bij de bouw. Timmerlieden uit Mill werkten aan de fundamenten, de molen en het waterrad. Het dakwerk van spanten en riet, wat tegen het brandgevaar voorbewerkt was met leem, werd gemaakt door vaklieden uit Maashees en Groeningen. De zware ijzeren ankers werden vervaardigd en geplaatst door de Vierlingsbeekse smid Gerit.

CuykDe watermolen te Vierlingsbeek

Ondanks de vernieuwing werd de watermolen door de hoge waterstand acht jaar later weer ernstig beschadigd. Daarop werd besloten om in de zomer van 1539 een geheel nieuwe sluis bij de molen te bouwen. In 1724 vond er weer een gehele nieuwbouw van de watermolen plaats. De ingezetenen van het dorp moesten daarbij hand en spandiensten leveren bij het vervoer van de bouwmaterialen naar de molenplaats. De Vierlingsbeekse watermolen maalde rond 1750 met twee paar stenen. Het tweede paar liep geheel ten koste van de Prins van Oranje. De lopersteen, in nieuwstaat 15 duim dik, werd evenals de liggersteen jaarlijks nauwkeurig op slijtage nagemeten. In een jaar sleet de lopersteen een duim. Naar mate van de slijtage moest zonodig pacht bijbetaald worden ter financiering van een nieuwe steen.

 

Cuyk

De watermolen werd in september 1944 door de Duitsers geheel vernietigd. Ter herinnering is nadien op deze plek in de Niers weer een waterrad aangebracht met een maalmechaniek. De molen, d.w.z. het gebouw met molenaarswoning, is voorgoed verdwenen. Het waterrad staat nu in de open lucht waardoor iedere voorbijganger de techniek kan bewonderen. Door middel van het bijgevoegde publicatiebord wordt de relatie naar het verleden gelegd.

Een molenaarsfamilie

De familie Peter van den Bergh werd een echte molenaarsfamilie. De tweede zoon Hermanus werd molenaar in Asperden. Na het overlijden van Peter zou zijn vrouw wellicht met behulp van haar jongste zoon Arnoldus de Vierlingse molen nog een tijdlang beheren. Arnoldus werd later molenaar te Oerle (gemeente Venray) en te Bergen. Zoals uit de onderstaande successieakte van 2 oktober 1891 blijkt ,werden drie van de zonen van Arnoldus ook weer molenaar.

Cuyk

 

Jan van den Bergh en zoon, Broodbakkers te Vierlingsbeek

Jan trouwde met Johanna Claassen. Johanna is de tante van Hendrica Claassen die met Arnoldus, de jongere broer van Jan, trouwde. Jan kwamen we eerder tegen als zegelbewaarder en tijdelijk beheerder van de Vierlingsbeekse molen bij het overlijden van Mathijs van Dinte. Ook werd Jan in 1838 toeziend voogd over zijn zus Petronella en broer Arnoldus. Hij kiest niet voor het vak van molenaar, maar wordt broodbakker te Vierlingsbeek; een nauw verwant beroep aan dat van molenaar. Molenaarsfamilies zijn vaak verwant met bakkers. Over zijn leven is verder weinig bekend. Hij overlijdt op 15 maart 1866, waarna zijn vrouw aanvankelijk de bakkerswinkel voortzet.

Jan en Johanna krijgen voor zover bekend vier kinderen:

  1. Johanna, geboren op 30 december 1837 te Vierlingsbeek en op 1-jarige leeftijd overleden;
  2. Petronella Johanna, geboren op 3 april 1840 te Vierlingsbeek. Zij huwt op 22 mei 1857 met Christiaan Jansen en later met Jan Fransen;
  3. Johannes Arnoldus (Jan), geboren op 1 maart 1842, gehuwd met Margarethe Zegers en krijgt zover bekend drie kinderen;
  4. Lambertus Rudolphus (Lambert), geboren op 14 maart 1845, gehuwd met Maria Antonia Westers. Hij wordt schrijnwerker in Oss. Zie hiervoor verder het hoofdstuk “De houtfabriek te Oss” en verder.

De oudste zoon Jan neemt de bakkerij enkele jaren na het overlijden van zijn vader over. Om zijn inbreng in de bakkerij en zijn toekomst zeker te stellen wordt op 29 maart 1875 tussen Jan en zijn broer Lambert en zuster Petronella overeengekomen dat na het overlijden van zijn moeder "een huis, groot een are en negentig centiaren, kadastraal nummer C 604; een tuin, groot zesentachtig centiaren, kadastraal nummer C 605; een perceel bouwland, groot een hectare en 29 are en negentig centiaren gelegen te Vierlingsbeek en aldaar bekend; voor een bedrag van 4.200 gulden kan worden overgenomen."

Zijn moeder bekrachtigt haar instemming door deze akte mede te ondertekenen.

Cuyk

Jan van den Bergh jr. krijgt 8 kinderen. Van de drie ons bekende kinderen trouwt zijn dochter Francisca Johanna met Renier Hubert Geurts. Zij drijven een electrische timmerij te Vierlingsbeek. Zoon Gerard woonde in de Steenstraat te Boxmeer. Johannes Wilhelmus (Jan) was de oudste van de kinderen. Hij werd missionaris. De bijzondere levensloop van Jan is via het Missionariaat achterhaald en wordt hierna beschreven.

CuykF.J. Geurts- van den Bergh Cuyk

 

Jan van den Bergh m.S.C., Missionaris van het Heilig Hart

Joannes Wilhelmus (Jan) werd op 1 juni 1876 geboren te Vierlingsbeek. Als jongentje van 11 deed hij een toelatingsexamen in Tilburg. Zijn ouders leven dan nog. Op 17 september 1888 doet hij zijn intrede op de Apostolische school te Tilburg. Dit is een interne lagere studie tot priester. Op 14 augustus 1895 gaat hij naar Salzburg in Oostenrijk en treedt hij in in het postulaat. Een jaar later, op 8 september 1896, legt hij zijn geloften af (de eerste Professie).

CuykDe eeuwige Professie wordt drie jaar later afgelegd in Borgerhoek. Na de kleine Wijdingen, ondergaan te Mechelen, een theologiestudie te Leuven, de Subdiaconaatswijding te Borgerhout en de Diaconaatswijding te Hiltrup wordt hij op 24 mei 1902 tot priester gewijd. Hij heeft hiervoor dan 14 jaar studie achter de rug.

Jan wordt eerst vijf jaar leraar op de Apostolische school te Tilburg. Dan vertrekt hij als missionaris in september 1907 vanuit Rotterdam naar Nederlands Nieuw-Guinea. In feite werkt hij op de Molukken, op de Kei eilanden. Eerst te “Nomar”, daarna als pastoor te “Hoideer. Toetoe” en als pastoor te “Langgser”. Op 1 februari 1917 wordt Jan daar de “Beheerder Rooms Katholieke scholen” en op 27 september 1921 Overste. Hij komt in maart 1925 op 49-jarige leeftijd terug naar Nederland. Op 4 januari vertrekt hij uit Genua in Italië om zijn taak als Overste weer op te pakken tot 27 juli 1927. Daarna blijft hij voorgoed in Nederland. 

Jan is dan 51 jaar oud en hij gaat eerst een schooljaar aan de slag als leraar op de Apostolische school te Tilburg, waarna hij nog drie jaar enkele andere functies in Tilburg vervult. Op 17 juli 1931 gaat hij aanvankelijk als Rector, en na enkele maanden als Overste naar het Rectoraat Sint Joseph te Tivoli-Eindhoven. Deze functie houdt hij tot 15 december 1937. Dan wordt hij benoemd tot Minister van het Missiehuis te Tilburg en tevens Directeur en Novicenmeester van de Broeders. Jan overlijdt op 15 februari 1940 te Tilburg, 63 jaar oud.

Op het provincialaat van de Missionarissen van het Heilig Hart in Tilburg herinnert men zich Jan als een zeer gewaarde priester. Een echte eerbiedwaardige missionaris zoals ook de foto, uit zijn laatste jaren, uitstraalt.Cuyk

Voor zijn overlijden schreef hij over zijn afscheid van het leven en als herinnering aan hem het volgende:
“In de eenvoud van mijn hart heb ik alles ten offer gebracht en al mijn krachten gegeven voor de verbreiding van Jezus’rijk in de missie zoowel als in het vaderland. Nu god mij roept neem ik afscheid van U allen, die mij dierbaar zijt. Ik beloof U, dat ik in den hemel voor U zal bidden, opdat wij elkaar eens gelukkig mogen weerzien. Dierbare familie, gij vooral, die U geheel aan God hebt toegewijd, en beminde confraters, vergeet mij niet in Uw H.H. Missen en Uw gebeden; en gij bijzonder mijn heerneef, wees mij aan het altaar indachtig. O.L. Vrouw van het Heilig Hart, toon U ook nú voor hen en voor mij een Moeder.”

Vervolg: Oss, 1773