De familie Van den Bergh en haar familiewapen

Familiewapen

Het familiewapen Van den Bergh

In het landelijk maandblad van het “Genealogisch-heraldiek genootschap De Nederlandsche Leeuw” uit 1899, jaargang 17, nummer 11, wordt in een onderzoek betreffende de verwante familie Van der Loo over de familie Van den Bergh afkomstig van de Roepaan te Ottersum vermeld dat zij “het bekende Berghse wapen” voerden.

In de map “Het bekende Berghse wapen” wordt op deze hypothese ingegaan. Omdat dit het wapen betreft van de grafelijke families is ook aan deze families, in het bijzonder in de 18e eeuw, aandacht besteed. Als je de naam Van den Bergh voert, is de kennis over de bekendste mede naamvoerders ook interessant te lezen. 

 

FamiliewapenEr is twijfel over het rechtmatig voeren van “het bekende Berghse wapen”. Desgevraagd bij de heraldische afdeling van het Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag wordt de mening bevestigd dat dit onterecht is gedaan. Ook al zou bewezen kunnen worden dat dit wapen door Peter van den Bergh te Ottersum een tijd lang gevoerd is. Onterecht, omdat het voeren van het Berghse wapen uitsluitend is voorbehouden aan de erkende leden van het grafelijke huis.

Voor de familie Lambertus van den Bergh te Oss en zijn nakomelingen is het nevenstaand familiewapen ontworpen en geregistreerd. Hierover gaat de map “Familie wapen van den Bergh te Oss”   

 

 

Het familiewapen van Lambertus Rudolphus van den Bergh (1845-1924) en zijn naamdragende nakomelingen.

De bekende Haagse heraldisch ontwerper Cor Böhms is verzocht een wapen te ontwerpen. Dit ontwerp is officieel geregistreerd door het Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag. De registratie is gedaan ten behoeve van Lambertus Rudolphus van den Bergh te Oss en zijn naamdragende (agnatische) nakomelingen. Zij kunnen dit wapen dus met recht voeren. Het betreft het volgende wapen:

Familiewapen

De officiele beschrijving, de blazoenering

In blauw één gouden berg beladen met een zwarte leeuw, rood getongd en genageld, beneden vergezeld van één molenijzer van hetzelfde en naast de top aan weerszijden vergezeld van één gouden omgekeerde droogscheerdersschaar. Het helmteken is een vlucht van blauw en goud, de dekkleden zijn blauw, gevoerd van goud.

De keuze van de symbolen

Het is een sprekend wapen omdat de symbolische afbeeldingen kenmerkend zijn voor de voerende familie. De familienaam wordt verbeeld door de berg. Daarnaast is het sprekend vanwege de leeuw in het Berghse wapen, het Kleefse wapen en het Limburgse wapen. Deze leeuw staat dus symbool voor het oorsponkelijk gebied waar de familie vandaan komt. De droogscheerdersscharen zijn afkomstig uit de wapens van Ottersum, Gennep en Oeffelt en staan symbool voor de vroegere woonplaatsen van de familie. Het ingebogen St. Andrieskruis met ruitvormige opening is het molenijzer, dit is het heraldisch gildeteken van de maalders (molenaars), hetgeen symbool staat voor het beroep van verscheidene generaties voorouders. De keuze van de kleuren is gebaseerd op de heraldische kleurvoorschriften en de symbolische betekenis ervan. Er zijn maar enkele kleuren toegestaan en deze dienen in principe gecontrasteerd te worden door een metaal (zilver of goud).

-Symbolisch staat goud voor de kleur van de zon met invoed op de eigenschappen verstand, aanzien, deugd en grootheid. -Sabel (zwart) is de kleur van de aarde. Symbool van wilskracht, werklust, doorzettingsvermogen en moed. -Lazuur (Blauw) is de kleur van de planeet Jupiter, hetgeen staat voor trouw, rust en standvastigheid.

Ter verdere toelichting kan worden vermeld dat het molenijzer een ijzer is wat tussen de twee molenstenen ligt. De onderste molensteen (meta) ligt vast, de bovenste steen (catilla) draait over de onderste steen. Met het molenijzer regelt men de de ruimte tussen de twee molenstenen en daarmee de fijnheid van het te malen meel.

Aan de droogscheerdersschaar, ook wel schapenschaar genoemd, wordt symbolisch het uitvoeren van de rechtsmacht toegekend, het kan echter ook symbolisch zijn voor het plaatselijke ambacht van schapenscheerders. De symbolische achtergrond van dit teken in de wapens van Ottersum, Gennep en Oeffelt is onbekend. Er zijn meerdere steden in Nederland bekend waar dit symbool in het wapen voorkomt echter niet in de omgeving van voornoemde plaatsen.

FamiliewapenHet wapen zonder helm, helmteken en dekkleden in de officiële zwart/wit uitvoering 

 
Het bekende Berghse wapen

In het toonaangevend landelijk maandblad van het “Genealogisch-heraldiek genootschap De Nederlandsche Leeuw”uit 1899, 17e jaargang, nummer 11, wordt als hoofdartikel een genealogisch en heraldiek onderzoek over de familie Van de Loo gepubliceerd. Schrijver en onderzoeker is de heer A.F. van Beurden. Over het gezin Gerardus van de Loo en Anna Maria van den Bergh “van de Roepaen onder Ottersum” schrijft hij het volgende: “De familie Van den Bergh voerde blijkens bestaand zilverwerk met meerder of minder recht, dat is niet uit te maken, het bekende Berghsche wapen”.

De heer A.F. van Beurden is landmeter te Roermond en begin 20e eeuw een bekend geschiedkundig onderzoeker en publicist in Noord Limburg en Brabant. In de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag staan 31 uitgaven op zijn naam die uitgegeven zijn tussen van 1905 tot 1934. Van Beurden is in 1934 op 76 jarige leeftijd overleden.

Familiewapen

Gerard W. Ch. Lemmens vroeg in een brief in het begin van 1974 aan zijn mede-hobbygenoot J.A.M. van der Loo, beide genealogisch onderzoekers van de respectievelijke aanverwante families, naar aanleiding van deze publicatie over het Berghse wapen, hoe dit wapen er dan wel niet zou hebben uitgezien. Het door Van Beurden vermelde zilverwerk, wat in het bezit van de familie Van de Loo was, is dan kennelijk in de loop der tijd verdwenen, want Van de Loo schreef terug dat hij deze vraag had voorgelegd aan zijn Limburgse vrienden. Hun bevindingen waren dat er geen aanknopingspunten te vinden zijn in het archief van de Graven van den Bergh, maar dat zeker het in ’s-Heerenberg en Boxmeer gevoerde familiewapen, door van Beurden zou zijn bedoeld. Daarbij werd het door Le Roy beschreven wapen door Van de Loo beschreven en geschetst.

Le Roy geeft voor het kasteel Boxmeer, evenals in ’s-Heerenberg, het volgende wapen: in zilver een leeuw van keel, gekroond van goud, en een schildzoom van sabel, beladen met 11 bezanten (penningen) van goud. Dit wapen wordt al in de 13e eeuw vermeld. De oudste afbeelding van het wapen komt voor op een zegel van Hendrik van den Bergh, die leefde van 1207-1245. Het wapen is in latere tijden niet of nauwelijks gewijzigd. Alleen het aantal bezanten varieert van 7 tot 16.

FamiliewapenBij de opmerking in de publicatie van Van Beurden “met meerder of minder recht” kunnen twee gedachtelijnen gevolgd worden. De eerste gedachtelijn is dat er wellicht onterecht van een verwantschap uit wordt gegaan en daarom het voeren van het wapen onterecht is. Naar mijn mening geeft Van Beurden hiermee echter de gedachtelijn weer dat dit wapen slechts gevoerd mag worden door leden van het Grafelijk huis. Dus alleen als er sprake zou zijn van een erkende verwantschap met alle (Grafelijke)rechten van dien, wat hij terecht in twijfel trekt. Omdat de Ottersumse familie Van de Loo echter met heraldisch bewijsmateriaal via bestaand zilverwerk in de familie komt, maakt hij er bij het gerenommeerde genootschap wel melding van.   

Daarom zal Van Beurden er ook geen beschrijving van het wapen bij gegeven hebben, iets wat hij bij andere in dit artikel vermelde familiewapens wel doet. Over een verwantschap laat hij zich volgens John van den Bergh in het geheel niet uit omdat zijn onderzoek zich er niet toe uitstrekte. Het is volgens John van den Bergh echter evident dat door de familie Van de Loo een verwantschap niet in twijfel werd getrokken. Ten tijde van de publicatie van het artikel in 1899 leven immers nog verschillende kinderen en kleinkinderen van Anna Maria van den Bergh die met de familiegeschiedenis op de Roepaen zijn opgegroeid. Zij zullen zeker de publicatie vooraf geautoriseerd hebben. Ook indien het artikel van Van Beurden op dit punt achteraf tot discussie had geleid zou dit zeker terug te vinden zijn geweest in het uitgebreide en actueel beheerde familiearchief van de familie Van de Loo, wat niet het geval is. Periodiek komen nog publicaties over de familie Van de Loo in het familie-tijdschrift “LOO-KRONIEK”.

Familiewapen

In tegenstelling tot de hiervoor vermelde hypothese werd in de Duitse uitgave van het familieblad “Loo-Blätter” uit 1936 geopperd dat de afstamming waarschijnlijk voortkomt uit Viller, waar vanaf 1381 de landbouwer Andries van den Berghe, zijn zoon Henneken en verdere afstammelingen woonden. Ook in het dichtbij gelegen Weeze komt de familie van den Bergh voor.

De Roepaen is geen bezitting geweest van de graven uit het “Berghse Huis”. Naast de bevinding van Van Beurden ontbreken dan ook verdere tastbare aanwijzingen van verwantschap tussen de Roepaanse familie Van den Bergh met de Graven van den Bergh. Voor een verwantschap zijn echter ook nog andere waarschijnlijkheids theorieën. Ten aanzien van de graven van het Berghse Huis kan worden gesteld dat deze in het aan de Maas liggende stadje Boxmeer een grote staat voerden. De graven verbleven daar veel in het begin van de 18e eeuw, evenals in hun kasteel te ’s-Heerenberg. Er werd dus regelmatig heen en weer gereisd tussen deze twee residenties. Deze reis zal dan ongetwijfeld over de kortste route, via Kleef zijn gegaan. Dat daarbij ook de Roepaen werd aangedaan als enige herberg en pleisterplaats bij de Zelderse heide en Duitse woud tussen de Maas en Kleef laat zich raden. Dus contacten zijn er zeer waarschijnlijk wel geweest. Daarnaast zal het Berghse wapen als familiewapen van de daar wonende familie van den Bergh niet onopgemerkt zijn gebleven of zomaar zijn gedoogd.

Graaf Johan BaptistGraaf Johan Baptist

Indien er echter daadwerkelijk sprake is van een familierelatie dan blijft de vraag ook interessant waarom het voeren van dit wapen in onbruik is geraakt en deze afstamming in de familieverhalen geen plaats heeft gekregen. Wellicht is dit gelegen in de reputatie van Johan Baptist, graaf van den Bergh. Deze stond in Boxmeer bekend als "de dollen graaf" en rokkenjager. Deze graaf leefde van 1728 tot 1781. Het uitdragen van een illegitieme familierelatie met "de dollen graaf" zou de familie in het dagelijkse leven meer problemen dan gemak of aanzien hebben opgeleverd, zeker omdat de latere generaties Van den Bergh zich ca. 1820 in de directe omgeving van Boxmeer (Sambeek, Vierlingsbeek) vestigden. Verder zullen, gezien het sterk afnemend maatschappelijk belang van de adel in deze na-Napoleontische periode, familieverhalen in deze richting niet meer doorverteld zijn.

Het blijft momenteel echter gissen of de eerste van den Bergh op de Roepaen als bastaardzoon uit deze familie voortkomt of niet, maar het moet niet uitgesloten worden geacht.

FamiliewapenHet Berghse wapen in het glas in loodraam “St. Joseph” Karmelietenklooster te Boxmeer, 1655

 
Het grafelijke huis van den Bergh in de 18e eeuw
Inleiding

De voor dit genealogisch onderzoek interessante periode ligt in de achttiende eeuw, immers onze oudst bekende voorvader is Peter van den Bergh die te Ottersum is overleden is op 20 oktober 1783. Het geboortejaar van Peter is onbekend en ligt vermoedelijk rond 1700. Dit artikel gaat daarom vooral in op de periode na 1700 om te zien of de hypothese dat Peter een bastaardzoon is van de graven Van den Bergh ook vanuit het perspectief van de ontwikkelingen van het grafelijke huis Van den Bergh past.

Het tijdvak na 1700 blijkt voor het “Huis Bergh” een aanloop naar het einde van hun regerende macht te zijn. Circa 700 jaar waren zij aan de macht in een in omvang variërend graafschap en heerlijkheden. Tijdens de Franse periode worden de Berghse bezittingen (Boxmeer e.o. op 18-12-1797) verbeurd verklaard. Na de vrede van Lunéville in 1801 wordt aan de familie hiervoor nog wel een schadeloosstelling gegeven. In 1912 doet Vorst Wilhelm von Hohenzollern Sigmaringen afstand van zijn resterend bezit in Nederland. Kasteel Bergh werd in 1912 verkocht aan de Enschedese textielfabrikant, dr. J.H. van Heek.

Heden ten dagen worden het grafelijk huis van den Bergh vrijwel altijd geassocieerd met de plaats ’s-Heerenberg, de Berghse munten, het bekende kasteel daar, de Berghse bossen in deze omgeving en Montferland. Dit is uiteraard terecht en het betreft een zeer indrukwekkende historie.

FamiliewapenHet kasteel, Huis Bergh, te ’s-Heerenberg

Toen John van den Bergh in 1990 eens samen met zijn moeder het kasteel bezocht omdat zij het nog nooit gezien had, kwam hij bij de kaart- en souvenirsverkoop, ook het boek tegen “750 jaar Kasteel Boxmeer, 1991” tegen. Toen hij het boek inkeek bleek dat de Graven van den Bergh de heerlijkheid Boxmeer van oudsher in bezit hadden gehad en er ook regelmatig verbleven. In zijn zoektocht naar een aanknopingspunt tussen het bij de Roepaan gevoerde Berghse wapen, de Roepaan te Ottersum ligt immers tussen ’s-Heerenberg en Boxmeer in, was deze bevinding erg intrigerend en het verleidde hem dan ook tot de aanschaf van dit boek. Samen met andere publicaties kreeg hij daardoor een goed beeld van de aanwezigheid van de Graven van den Bergh in Boxmeer en de Franse tijd in deze omgeving. Uit deze kennis puttend is het navolgende geschreven en samengevat.

FamiliewapenKasteel te Boxmeer, Kopergravure eind 17e eeuw

De naam “van den Bergh”

De Monte in het Latijn, Van den Berge in de eigen landstaal, zo was de naam waarmee reeds Constantijn de Voogd werd aangeduid. Bannerheer Constantijn de Voogd is degene die in 1134 tegenover Gerard van Gelder aanspraak maakte op het graafschap Zutfen. Zutfen kwam uiteindelijk door vervalste verklaringen in bezit van graaf Hendrik van Gelre.

In de Middelnederlandse taal behoeft bij “berch” niet altijd aan een hoogte te worden gedacht. “Berch” en “borch” worden door elkaar gebruikt. “Borch” is afgeleid van burcht. Aangezien echter “De Monte” reeds in het Latijn werd gebuikt bij Constantijn en zijn nazaten kan het niet anders zijn afgeleid dan van een hoogte waarop zijn woning stond. Dit kan niet de burcht van ’s-Heerenberg zijn omdat deze niet hoog is gelegen en bovendien na 1200 is gebouwd. De naam “De Monte” werd reeds eerder gebezigd. Dit kan bijna niet anders geweest zijn dan de burcht op “de Monferande berge” zijn geweest, zoals Montferland in 1427 wordt vermeld. De naam Monferande komt voor in schriftelijke stukken vanaf begin 14e eeuw. Op de Montferlandse berg lag vanouds de burcht Uplade, waar de sagen over Balderik en zijn vrouw Adela rond het jaar 1000 zich afspelen. Deze zware ringburcht met zijn gepalissadeerde wallen is door de overwinnaars, na een geweldige strijd waarbij zelfs de keizer in eigen persoon vanuit Bourgondië kwam, afgebrand. Archeologisch onderzoek in 1920 toonde aan dat op deze plek in de eerste helft van de 12e eeuw een zware woontoren of Donjon was gebouwd. Dit zou dan de voornoemde woonstee van Constantijn de Voogd zijn geweest. Over de resten van deze woontoren werd in de veertiende eeuw opnieuw een jachtslot of een min of meer aanzienlijk huis gebouwd. Deze bouw en de naam Montferland is dus ontstaan nadat Constantijn de Voogd en zijn nazaten deze berg niet meer bewoonden.

Een korte voorgeschiedenis

Hiervoor werd reeds Constantijn de Voogd vermeld. We hebben het dan over Constantinus de Melegarde, die verwantschap zou hebben met het oude gravenhuis van Zutphen. De heren Van den Bergh die in directe lijn van Constantinus afstamde hebben voortbestaan tot 1416. Met Frederik III, die geen zonen had, stierf deze stam uit. Via zijn dochter Sofia, die huwde met Otto van der Leck begon het tweede Berghse huis. Hun zoon Willem II nam de naam Bergh aan zodat de traditie zich voortzette. De zoon van Willem II van den Bergh, Oswald I, werd door Keizer Frederik III in 1486 tot Rijksgraaf verheven. Van toen af werden de graven Van den Bergh opgeroepen tot de Rijksdagen en de daaraan verbonden rechten en verplichtingen.

In januari 1506 huwde Willem III van den Bergh met Anna van Egmondt, dochter van Willem van Egmondt en Margaretha van Meer, vrouwe van Boxmeer. Daarmee kwam de heerlijkheid Boxmeer in het bezit van het tweede Berghse huis.

FamiliewapenGraaf Hendrik van den Bergh, 1624Zijn kleinzoon Willem IV (1537-1586)huwde met Maria van Nassau-Dillenburg, de oudste zuster van Willem de Zwijger. Zij kregen 16 kinderen. Aanvankelijk staande aan de zijde van Willem de Zwijger keerde Willem IV zich toch tegen hem en ging in 1583 naar de Spaanse zijde over, later sloot hij zich wederom aan bij de Staatse opstandelingen. Hij werd benoemd tot stadhouder van Gelderland en Overijssel. Door het geringe vertrouwen dat hij van Willem van Oranje (de Zwijger) kreeg zocht hij nadien toch weer en nu voorgoed zijn heil bij Don Juan en Parma. Aangezien hij echter aan beide zijde een eed van trouw had afgelegd werd dit door de staten als verraad beschouwd en werd hij gevangen genomen. Door toedoen van de Prins van Oranje werd hij echter weer vrijgelaten.

Vier zonen lieten het leven in de strijd. Drie zonen, Herman, Frederik en Hendrik, kregen hoge posities aan Spaanse en Keizerlijke zijde. Evenals hun vader werden zij als ridders in de orde van het Gulden Vlies opgenomen. Weinig historische personen werden zo dikwijls afgebeeld als krijgshaftig figuur dan zijn zoon Graaf Hendrik van den Bergh. Door zijn toedoen was de Maascampagne van Frederik Hendrik in 1623, de verovering van Limburg, een succes. Hendrik kreeg er nadien in Den Haag een beloning voor van 800.000 goudguldens (omkoping?). In Den Haag vernam hij tevens dat hij door de Spanjaarden wegens hoogverraad ter dood was veroordeeld, zover is het echter niet gekomen. Zijn portretten hangen in Madrid, Windsor en Chantilly. Gravures van zijn portretten vindt men telkens terug. Hij overleed in 1638 te Boxmeer.

Het tweede Berghse huis, geslacht “van der Leck”, sterft na bijna 300 jaar in 1712 uit door het overlijden van Oswald III. De Berghse bezittingen gingen daarna via de zus van Oswald III, Maria Clara, in de vrouwelijke lijn over aan Franz Wilhelm von Hohenzollern Sigmaringen (1704-1737). De aanvaarding van het bezit geschiede onder de voorwaarde, dat deze de naam en het wapen van den Bergh zou aannemen. Hiermede werd het derde grafelijke huis van den Bergh gesticht. Pas in 1724 trad Franz Wilhelm als regerend graaf op.

Het derde grafelijke huis van den Bergh

Na de aanvankelijke bewoning van het kasteel in ’s-Heerenberg door Franz Wilhelm en zijn vrouw, verblijven de latere generaties er nauwelijks nog. In oktober 1735 is er een grote brand. Deze brand is naar men aanneemt gesticht door de rentmeester Eppeln van den Raayhof. Het herstel en herbouw worden nog door Franz Wilhelm ter hand genomen. Noodgedwongen door de brand week de familie uit naar het kasteel te Boxmeer.

FamiliewapenJohan Baptist, jeugdportretToen Frans Wilhelm twee jaar later op 23 februari 1737 te Boxmeer kwam te overlijden, werd hij als graaf van den Berg-Hohenzollern-Sigmaringen opgevolgd door zijn negenjarige zoon Johan (Jan) Baptist Josephus Ignatius Anthonius Oswaldus van den Bergh en Hohenzollern, geboren te ’s-Heerenberg in 1728. Twee jaar later stief ook zijn moeder Maria Catharine, gravin Truchsess von Waldburg-Zeil, eveneens te Boxmeer.

Tot haar overlijden in 1739 is zijn moeder regentes. Haar regentschap werd opgevolgd door de bisschop van Roermond, bij testament voogd geworden over Johan Baptist. Daarna kwam de jonge Jan Baptist zelf aan het bewind. 

 

De jonge Johan Baptist beschuldigde Rentmeester Eppeln van den Raayhof van bedrog jegens zijn “Papa en Mama zaliger”. Ook waren er de protesten van de leden van de gerichten Boxmeer en St.Anthonis jegens de rentmeester waardoor deze ter verantwoording werd geroepen door de bisschop van Roermond. De rentmeester werd beschuldigd van fraude in zijn beheer en verduistering van fondsen. Ook wilde men opheldering over al het goud en zilver dat na de brand onder de puinhopen van het Kasteel te ’s-Heerenberg was gevonden en de juwelen van Huis Bergh die door hem waren ontvangen. Eppeln vluchtte naar zijn Raayhof te Pannerden. Hij probeerde in juli 1739 zich met geweld meester te maken van het Kasteel Bergh, hetgeen mislukte.

De dollen graaf

“Als Johan Baptist niet geestelijk gestoord was, dan had hij toch op zijn minst een tik: hij was een doordraaier en rokkenjager; een dolleman, die twee van zijn dienaren doodde en in voortdurende onmin leefde met zijn vrouw”, aldus A.G. van Dalen. Zijn dwaas en ergerlijk gedrag bezorgde hem de bijnaam “dolle Graaf”.

De vorst van Hohenzollern-Sigmaringen nam zijn maatregelen en liet hem in 1337 gevangen nemen. Na een gevangenschap van 24 jaar overleed hij op 15-5-1781 te Haigerloch in Hohenzollern. De regeringsperiode van Johan Baptist ligt van na zijn studieperiode aan de academie in Salzburg van 1745-1747 tot zijn gevangenneming in 1756. 

FamiliewapenJohan Baptist, de dollen graafEen jaar na de dood van zijn moeder vertrok Johan Baptist naar Parijs, waar hij studeerde maar nog meer genoot van “de vreugden des levens”, er een lichtzinnig leven leidde en veel geld verkwistte. Om hem te beteugelen moest hij naar Salzburg. Daar kreeg de jonge graaf lessen in recht, dansen, muziek. Ook leerde hij schermen en paardrijden. In deze omgeving woonde ook zijn toekomstige bruid Maria Benonia, gravin Laderani van Lodron. Zij zijn op 26 juli 1747 in München gehuwd.

Samen kwamen zij op 11 oktober 1747 vanuit München per boot in Boxmeer aan. Onder grote feestvreugde waren zij door de bevolking, geestelijkheid en gilden met een feestelijke optocht ingehaald. De stoet ging van de Maas rechtstreeks naar de kerk, waar een Te Deum werd gezongen. Dit huwelijk strandde echter jammerlijk en snel. Hij had naar later bleek, Maria Benonia op een portret-afbeelding getrouwd en zij viel hem erg tegen toen hij haar zag. Zij konden het in het geheel niet met elkaar vinden.

In november 1748 vermoordde hij een knecht op het kasteel en sloeg toen op de vlucht naar ’s-Heerenberg. In september 1750 stond hij de regering over Boxmeer aan zijn vrouw af. Een maand later kreeg hij hierover spijt en het gevolg was dat Maria Benonia de vlucht naar Arnhem moest nemen. In 1751, na een akkoord tussen de echtelieden, in Boxmeer teruggekeerd beleefde Maria Benonia weer vreselijke dingen met hem. Hij wilde zijn echtgenote zelfs ruilen tegen de beeldschone Dorothea Ludovia Mahler, de echtgenote van Jonker Leopold Frans de Raet, drost van Boxmeer. Leopold Frans stemde uiteraard niet met het voorstel in en bracht zijn echtgenote op de hoogte van de bedoelingen van de jonge graaf. Deze had echter zijn zinnen op haar gezet en verzon allerlei listen. Zo beraamde hij ook een moordaanslag op Leopold Frans. Als boterboerin verkleed (en met een groot mes onder zijn rokken)diende hij zich bij Dorothea Ludovia aan. Echter zij doorzag hem en voorkwam erger door hem met een zacht lijntje uit het huis te krijgen.

Bekend is ook dat Johan Baptist voor de grap een Boxmeerse leidekker, die niet vlug genoeg kwam eten, van het kasteeldak afschoot. Op 17 november 1748 stak hij met zijn degen, bij het logement “De Zwaan” in Boxmeer, in koelen bloede Jan Ansay, een Boxmeerse handelaar, dood. Johan Baptist nam weer de vlucht en via Aken belande hij te Rheinberg bij het Franse leger. Op de hoogte gebracht gaf de advocaat-fiscaal van de Staten-Generaal in Den Haag opdracht hem op te sporen. Hij zou dan in de Gevangenpoort te Den Haag opgesloten worden. De Drost van Boxmeer liet daarop de Staten-Generaal weten daar geen bevoegdheid toe te hebben, omdat Boxmeer van “onverdenkelijke tijden eene vrije en independente heerlijkheid” was geweest. Tevens verzocht hij “op het nederigste, geene brieven inhoudende eenige beveelen hier over meer van deezen Raade te mogen ontfangen”. Men kon alleen bevelen ontvangen van hun heer, de vorst van Hohenzollern-Sigmaringen.

Dit alles hinderde Johan Baptist niet door te gaan met zijn dolle streken. Zo reed hij op een dag, bij een lage waterstand, met zijn koets bespannen met vier paarden, dwars door de Maas. Een pater carmeliet, die op het kasteel was om een kwaadaardige hond met zijn ogen te bedwingen, zette hij na zijn diensten, achterste voren op een ongetuigd paard en joeg hem zo ten spot van een ieder het dorp Boxmeer in. Het is bekend dat hij graag op jacht ging. Toen Johan Baptist in het voorjaar 1757 wilde gaan jagen trof hij weinig wild aan in Boxmeer, St. Anthonis en Sambeek. Terstond trok hij alle gegeven jachtvergunningen in. Iedereen die nog zou jagen zou als stroper behandeld worden met alle gevolgen van dien. Uit bijzondere genegenheid maakte hij een uitzondering voor zijn lijfarts, Frans van der Klocken, die de jacht in Sambeek mocht uitoefenen.

Johan Baptist handelde impulsief en had een buitensporige levenswijze. Al verbleef hij niet dagelijks meer in Boxmeer, er moest een einde gemaakt worden aan de buitensporigheden. Zijn ongelukkig huwelijk werd hem uiteindelijk noodlottig. Toen hij met volle wapenuitrusting en met twee geladen pistolen in het echtelijk bed stapte schrok zijn vrouw Maria Benonia zo dat zij via een ander vertrek het kasteel ontvluchte om niet meer terug te keren in Boxmeer. Korte tijd daarna overleed zij van verdriet in Aken, 30 jaar oud en kinderloos. Daar werd zij op 12 juli 1758 in de St. Annakerk begraven. Oostenrijkse troepen slaagde er op bevel van de Kleefse regering in de inmiddels in het nauw gebrachte en gevluchte Johan Baptist op zijn onderduikadres te Laag-Elten in het Franciskaner-Minderbroederklooster gevangen te nemen. Na veel omzwervingen in gevangenissen te Kleef, Leuven, Keulen overleed hij in 1781 te Haigerloch in Hohenzollern.

Het kasteel Boxmeer na 1756

Ondanks de verschillende in de gevangenis door hem afgegeven afstands- verklaringen, die Johan Baptist vervolgens weer introk, kwam het Berghse bezit pas na zijn dood in 1781 aan zijn oudste zuster Johanna Josepha, vorstin van Hohenzollern-Sigmaringen, vrouwe van Boxmeer.

Na zijn gevangenneming was het kasteel een tijd lang alleen bewoond geweest door het dienstpersoneel. Het was door ouderdom bouwvallig geworden. De familie liet het daarom vanaf 1762 grotendeels afbreken. Ook de om het kasteel lopende binnengracht werd toen gedempt. Johanna Josepha liet in de jaren 1782-1784 aan het resterende middenstuk van het oude kasteel, twee fraaie vleugels bouwen met twee hoog opgaande stenen trappen. Toen de bouw klaar was werd de vorstin met veel pracht en luister als vrouwe van Boxmeer ingehaald. Door haar overlijden in februari 1787 woonde zij slechts een korte periode in Boxmeer. Haar enige zoon Antoon Aloisius Mainrad Franz van Hohenzollern Sigmaringen, graaf van den Bergh en de laatste heer van Boxmeer volgde haar op. Om de paar jaar verbleef de familie Hohenzollern in Boxmeer.

De Franse revolutie, begonnen met de bestorming van de Bastille te Parijs op 14 juli 1789, bracht de politieke gezagsoverdracht naar de nationale wetgevende macht op gang. In 1794 werd Boxmeer bezet, deze bezetting verliep rustig. Tot 1797 bleef het bij het oude. Op 10 december 1797 kwamen de Franse troepen en op 18 december 1797 werd de heerlijkheid Boxmeer officieel ingelijfd bij de Franse republiek en de domeingoederen, waaronder het kasteel, werden verbeurd verklaard. De vrijheerlijkheid of baronie van Boxmeer hield hiermede op te bestaan. De graaf ontving na het akkoord van 2 oktober 1801 een bedrag van 450.000 gulden voor zijn “heerlijke rechten”. Het blote eigendom, zoals iedere burger dit kan hebben, werd behouden, het kasteel behoorde daar echter niet bij.

FamiliewapenLodewijk Napoleon, Koning van Holland

De Bataafse republiek verkocht het kasteel op 7 juni 1806 aan de familie van Sasse van Lodewijk Napoleon, Koning van Holland Ysselt, die het oude gedeelte en een vleugel afbraken. Koning Lodewijk Napoleon van Holland, broer van Keizer Napoleon Bonaparte, was er op 14 april 1809 tijdens een werkbezoek nog te gast bij de voornoemde familie. Tot 28 september 1853 behield de familie van Sasse van Ysselt het in eigendom, toen werd het kasteel met aanbelangen voor 28.000 zilveren Nederlandse guldens verkocht aan Pieter Keer. Via vererving en verkoop kwam het kasteel uiteindelijk via de familie Sassen in bezit van het Kerkbestuur en de inmiddels in Boxmeer gevestigde “zusters van de Christelijke Scholen van Barmhartigheid” uit Frankrijk. De zusters vestigden er het R.K. gasthuis van het Heilig Hart, genaamd ziekenhuis “’T Kasteel”. In 1966 werd een nieuw ziekenhuis, het Maasziekenhuis, gebouwd. Het oude ziekenhuis in het voormalig kasteel werd verbouwd en in 1968 ging er het verpleeghuis “Madeleine” van start. In hetzelfde jaar nam ook de congregatie van de “ziekenhuis zusters” de naam van hun stichteres Julie Postel aan. In 1988 werd na wederom een verbouwing het voormalig kasteel in gebruik genomen als bejaardenhuis voor religieuzen, St.Anna geheten en annex vormingscentrum en provinciaal moederhuis voor de zusters van Julie Postel.

In 1989/1990 werden de kasteelkelders gerestaureerd en als museum ingericht. Dit museum werd op 7 juli 1991 geopend door J.H.A. van Heek, van de stichting Huis Bergh. Zoon van de stichter van de stichting Huis Bergh, dr. J.H. van Heek. Dr. J.H. van Heek kocht het Kasteel Bergh te ’s-Heerenberg in 1912 van de vorst van Hohenzollern Sigmaringen en droeg dit bezit in 1946 aan deze stichting over. Daarmee werd wat van de oude luister en “het Berghse” in Boxmeer in ere hersteld.

Bronnen
  • R. van den Brand: 750 jaar, Kasteel Boxmeer (1991)
  • A.G. van Dalen e.a.: Bergh: Heren, Land en volk (1979)
  • J.H. van Heek: Huis Bergh, Kasteel en collecties (1987)
  • V.J. Roefs en I. Rosier: Verborgen kunst in een oude heerlijkheid (1948)
  • A.F. van Beurden: Schetsen uit de geschiedenis van Boxmeer
  • R.W. Tadema: Willem, Graaf van den Bergh en zijne tijdgenooten (1846)
  • J.A.G.C. Trosée: Het eerste tijdvak van het verraad van W. Van den Bergh (1929)
  • A.P. van Schilgaarde: Het huis Bergh (1950)
  • P. Geyl: Geschiedenis van de Nederlandse stam (1948)
  • J. Lefèvre: in, Algemene geschiedenis der Nederlanden -Internetsite Heemkundige kring ’s-Heerenbergh (2003)
     

FamiliewapenVerpleeghuis Madeleine te Boxmeer, 1970

Vervolg: Ottersum ± 1700