De familie Van den Bergh in Ottersum

 

Inleiding

Omdat de geschiedenis van de oudst bekende voorvader van de familie Van den Bergh, Peter van den Bergh, ons medio achttiende eeuw voert naar Ottersum in Noord-Limburg, en daarbij in het bijzonder naar de Roepaan, zijn de feiten over de Roepaan en zijn bewoners in dit artikel beschreven. De intentie hierbij is een beeld te geven van de maatschappelijke status van de bewoners van de Roepaan, Peter van den Bergh en zijn (klein)kinderen. Op de ontwikkeling van de Roepaan na 1882 als “Maria Roepaan” en na 1991 als “Landgoed de Roepaan”, wordt kort ingegaan om het verhaal af te ronden.

Bronnen

De plaatselijke archieven gaan slechts terug tot de zeventiende eeuw. Door de 80-jarige oorlog ging alles van vroeger tijden verloren. Vooral in 1641 is de belegering door Frederik Hendrik van het Genneper Huis voor Ottersum rampzalig geweest. In dit jaar liep de belegeringswal midden door het dorp Ottersum. Het gevolg was dat alle archieven vernietigd werden. Nadien werd het kerkarchief opnieuw opgezet.

OttersumGemeente Ottersum 1869

In 1775 brandde de pastorie af waarbij het persoonlijk archief van de pastoor en het doopboek verloren gingen. Er werd weer opnieuw begonnen met nieuwe doop-, trouw- en sterfboeken. Wel werden nieuwe akten van vroeger toegediende doopsels gemaakt, waardoor er soms nog doopgegevens zijn uit het begin van de achttiende eeuw. Het archief van de Vicarie van de H. Lambertus en de rekeningen van kerk en armen overleefden de brand omdat deze ten tijde van de brand niet in de pastorie bewaard werden.

De bewoners van de Roepaan behoorden zover de bronnen teruggaan tot de voornaamste inwoners van Ottersum. Nu zijn de bronnen vooral van kerkelijke aard. De betrokkenheid bij de kerk was in de zeventiende en achttiende eeuw maatgevend voor de plaats van de familie in de gemeenschap.

In de Tweede Wereldoorlog zijn de voornaamste archieven onder het hoofdaltaar van de kerk ingemetseld, waardoor deze niet verloren gingen. De brandkast, waarin ook veel was opgeborgen, werd na de oorlog opengebroken teruggevonden. De inhoud werd in grote wanorde en geheel bevuild in de sacristie van de kerk teruggevonden. In het gemeentearchief is van vóór 1800 zeer weinig opgenomen. Bijzonder is de kadasterkaart uit 1731. Deze kadasterkaart is vervaardigd in opdracht van de Kleefs-Pruisische regering.

Bij deze beschrijving is dankbaar gebruik gemaakt van de resultaten uit het onderzoek in voornoemde bronnen door Pastoor Driessen en het onderzoek van de “Zusters van Goddelijke Voorziening” die de Roepaan in 1882 als klooster onder de naam “Maria Roepaan” in gebruik namen. Pastoor Driessen, was een welbekend historisch onderzoeker in Noord-Limburg en lange tijd pastoor te Ottersum. Daarnaast is gebruik gemaakt van allerlei andere openbare publicaties welke zoveel mogelijk vermeld worden.

 

De ligging en ontwikkeling van De Roepaan tot 1882

De boerderij met herberg, De Roepaan, ligt oostelijk van het dorp Ottersum bij een wegkruising aan de huidige Kleefse weg, op de rechteroever van de verhoogde landrug in het stroomdal van rivier de Niers. De Niers mondt enkele kilometers verder uit in de Maas. De Kleefse weg vormt de verbinding tussen Ottersum en buurtschap ‘t Ven. Oorspronkelijk betrof dit een slecht begaanbaar karrespoor met een voetpad, aan beide zijden tegen weer en wind beschermd met een eiken wal. De Roepaanse Camp had volgens de kadasterkaart uit 1735 een oppervlakte van 2 morgen en 249 roeden, dus ruim 2 hectaren. Het was een lange smalle strook grond langs de oude Kleefse weg, te beginnen bij “de Hövelsche hof” (boerderij De Heuvel).

In het Gennepse oud archief blijkt uit een brief van 1764 dat er reeds tientallen jaren bij de Roepaan tol- en weggeld betaald diende te worden aan de pachter van deze rechten: Van den Berg. Ook zijn er uit 1772 en 1773 aantekeningen over betalingen betreffende veer- en visserijrechten. Het is daarom aannemelijk dat er op deze plaats ook een overzetveer over de Niers was. De oude herberg lag op de uiterste grens van het in cultuur gebrachte gebied in Ottersum. Vanuit Ottersum gezien begon achter de Roepaen de Zelderse heide. De oudste vermelding over de “Roepaense Camp” is een omschrijving van de Ottersumse pastoorstienden uit de zeventiende eeuw. De oorspronkelijke tienden dateren van omstreeks 1400. Het is niet na te gaan of De Roepaen inderdaad bij de oorspronkelijke tienden behoorden. De bewoners van ‘t Ven gingen in Ottersum ter kerke. Waar zij de weg van Zelder naar de Aaldonk en het Turfven kruisten lag eenzaam herberg De Roepaen aan de rand van de heide.

De bebouwing van voor 1771 was als een grote zelfverzorgende boerderij met herberg. Het aanvankelijk relatief kleine oppervlak doet vermoeden dat de opbrengst van het land in de eerste plaats diende voor eigen gebruik. De benodigde inkomsten verkreeg men uit de tol- en veergelden en de verteringen in de herberg. Waarschijnlijk zal de herberg ook logiesmogelijkheden gehad hebben. Uit een rekening uit 1694 blijkt dat "3 malder rogge" werd aangekocht van de Ottersumse kerk. In die tijd was dus de opbrengst van het eigen land onvoldoende om in de eigen behoeften te voorzien. In herberg de Roepaan vonden de vergaderingen plaats voor kerkbestuur, kapelbestuur van het Ven, armbestuur en ook alle vergaderingen betreffende de Ottersumse belangen in verband met de verdeling van de gemeenschappelijke gronden. Daarnaast was er een wijnhandel en waarschijnlijk ook een brouwerij.

In 1771 wordt de Roepaan als landbouwbedrijf belangrijker doordat de kans benut werd de in die tijd beschikbaar komende oude gemeenschappelijke gronden te pachten(erfpacht) cq te kopen. Op deze oude gemeenschappelijke heidegronden werd van oudsher gezamelijk het Ottersumse vee gehoed. Deze heide moest ontwikkeld worden tot landbouwgrond. De koopsom behoefde pas na twintig jaar te worden voldaan. Wel diende men jaarlijks 5% rente over de koopsom te betalen. Door Welbert van den Bergh werd tusen 1771 en 1782 een aanzienlijke hoeveelheid grond op de Zeldersche Heide gekocht. Het landbouwbedrijfje van enkele hectaren groeide daardoor uit tot meer dan 70 morgen (circa 22 hectare).

In de loop van de negentiende eeuw werd het grondgebied door schoonzoon Gerard van de Loo nog verder uitgebreid en kreeg het een omvang van 500 Ottersumse morgens ofwel 140 hectare. In de naast omgeving van de boerderij lag 23 hectare. De andere eigendommen lagen op het Ven en waren maasweiden te Heijen en te Middelaar. Met dit oppervlak werd de Roepaan in de negentiende eeuw de grootste eigengeërfde boerderij in de verre omtrek. Als een van de weinigen lukte het de bewoners van de Roepaan de heide succesvol te ontwikkelen. Gerard van de Loo werd een van de machtigste mensen in Ottersum, door zijn grondbezit, rijkdom en functies in het gemeentebestuur. Bij gebrek aan gemeentehuis fungeerde de Roepaen als zodanig: daar vonden de raadsvergaeringen plaats en bewaarde men de gemeentelijke archiefkist

Ondanks de steeds belangrijker wordende landbouwactiviteiten bleef de Roepaan tot 1882 ook als herberg bestaan. In de loop van de negentiende eeuw is wel het stalgedeelte aanzienlijk verlengd en is er aan de wegkant een herberg- en woongedeelte van twee verdiepingen met zolder gebouwd. Dergelijke hoge bouw was in deze streek uitzonderlijk. Het was “ut enig tweestokkig huus ien Otersom”. In 1830 woonden er dertien mensen: de boer-weduwnaar, zeven kinderen, drie knechten en twee meiden. In een notariële akte uit 1882 wordt het onroerend goed beschreven als: “het landgoed De Roepaan, het huis, de schuur en stal, het bakhuis en erf”.

Roepaan klein
Landgoed de Roepaen, geschilderd door Pouwels - datering voor 1882

 

De naam Roepaan

In de zeventiende eeuw schreef men Roupaen, Roepan en ook Roepaen. In de achttiende eeuw was het meestal Roepaen. Maar in 1735 werd Rupan, waarschijnlijk op de Duitse uitspraak gebaseerd, geschreven. In de Belgische tijd is het zelfs Rookpaan. In de negentiende eeuw wordt het Roepaan. Er zijn vele theorieën over de oorspronkelijke betekenis. De voor de hand liggende verklaring is: De plaats waar men aanroept!! De latere naam (van 1882 tot 1997) van het klooster Maria Roepaan roept daarbij de verklaring op dat de geestelijken in het klooster Maria zouden aanroepen. De naam Roepaan bestaat waarschijnlijk al in de zestiende eeuw. Zou deze naam dan ontstaan zijn doordat passanten van de veerknecht op de Roepaan regelmatig “aangeroepen” zouden hebben om overgezet te worden? Het kan ook zijn dat de waard de passanten aanriep om tol te betalen en wat bij hem te gebruiken. Volgens overlevering was het echter gebruikelijk voor iedere voorbijganger om “en te stoake” of “anstokte” (= binnen komen) zoals in de volksmond werd gezegd. Ook is er in Ottersum nog een oud versje bekend: “Beej de Roepaon, Gaon alle minsen aon”.

Een andere uitleg is dat de naam een dialectische samenstelling is uit “roe” en “paon”. “Roe” zou in dat geval de oorspronkelijke betekenis hebben van “ruw” en “paon” zou dan een verbastering zijn van “baon” (=weg), dus de betekenis “ruwe weg” hebben. Dan zou de boerderij/herberg de naam van de door de streekbewoners gebruikelijke aanduiding van de weg waaraan het lag, hebben overgenomen.

 

Oudst bekende bewoners van de Roepaan
Familie Peter Aen die Roepaen

De eerste vermeldingen van de bewoners zijn uit 1694. Dit betreft dan “Derick Peters Aen die Roepaen”. Gezien het patroniem is Derick de zoon van Peter. De volgende generatie worden “die van de Roepaen” genoemd “Dercks”, het patroniem van hun vader. De vermelding in 1694 betreft de ondertekening van de benoemingsakte van Everardus ter Bruggen tot kapelaan van Ottersum. Derick ondertekende evenals twaalf andere “voirstaenders” samen met de pastoor en de notaris deze akte. De bewoners van de Roepaan noemen zich dan naar hun woning. In 1734 staat Hend Dercks vermeldt als de eigenaar van “Der Rupan”. Hij ondertekent in 1734 mede een verklaring voor het onderhouden van de oude emeritus vicaris Ter Brugge. Hij ondertekent met een mooi en vlot handschrift: Hermen Derickx. Van de familie Deriks ging de Roepaan over op de familie van den Bergh. Uit de verscheidene jaargetijden (Jaarlijkse R.K. mis(sen) voor de gestorvenen) voor de overledenen van de familie Derriks van de Roepaen zorgde (betaalde) de familie van den Bergh “uyt de Roepaen”. Elbert voor Hermen en Hermina Derriks, Joannes voor Jasper Derriks en Mechel Jansen. Joannes en de anderen voor Peter van den Bergh en voor Anna Wolters, “eheluyden woonende voor desen in de Roepaen”.

De bronnen zijn zeer summier en kunnen op verschillende manieren geïnterpreteerd worden, de meest waarschijnlijke uitleg is:

Voor 1694: Peter Aen die Roepaen
Omstreeks 1694: Derick Peters Aen die Roepaen
  Zijn kinderen:

1. Hermen of Hend Dercks
2. Jasper Dercks, gehuwd met Mechel Janssen
3. Hermina Dercks

 

Familie Peter van den Bergh

Wanneer en op welke wijze Peter van den Bergh in bezit is gekomen van de Roepaen is niet bekend. Ook weten we niet in welke relatie hij tot de familie Dercks van de Roepaen heeft gestaan. Wat we wel weten is dat hij zich rond 1740 in Ottersum heeft gevestigd. Bij de geboorte van zijn jongste kind Mechtildes woonde hij - volgens de overlijdensverklaring van Mechtildis van den Bergh van 13 december 1820 - op de Roepaen. Daarvoor woonde hij met zijn vrouw Anna Wolters en kinderen in het net over de grens gelegen dorpje Kessel. Daar zijn tenminste al zijn kinderen gedoopt.

OttersumIn Kessel heeft hij alleen met Anna Wolters gewoond. Waar hij daarvoor vandaan kwam is nog niet bekend. Door het ontbreken van bijvoorbeeld de trouwboeken in Kessel is ook niet bekend of hij hier getrouwd is en wie zijn ouders waren. Stamt hij af van Andries van den Berghe en zijn zoon Henneken, die in 1381 het land bezat genaamd “aen der Dalstege aen gen Broeckelingh gelegen” en de “Molenacker” in Viller aan de Niers, op korte afstand van de Roepaan gelegen. Een andere hypothese is dat Peter van den Bergh een bastaardzoon is van Hermina Dercks, die de naam van zijn vader heeft meegekregen. Hierover bestaat geen duidelijkheid. Op deze laatste hypothese werd onder de subtitel “Het bekende Berghse wapen” reeds eerder ingegaan. 

Peter van den Bergh was dus gehuwd met Anna Wolters uit Kessel. Anna Wolters was wel afkomstig van Kessel. Zij was de dochter van Jan Wolters en Elbertina Holtermans en geboren/gedoopt te Kessel op 16 november 1699. Voor zover bekend had zij nog twee broers en een zus, te weten: de tweeling Theodorus en Elisabeth, geboren/gedoopt 13 januari 1696 en Simon Arnold, geboren/gedoopt 15 februari 1697. Met Anna Wolters kreeg Peter van den Bergh negen kinderen.

  1. Anna Elisabeth, geboren in Kessel op 20 september 1722
  2. Anna Elisabeth, geboren in Kessel op 8 januari 1724
  3. Johannes, geboren in Kessel op 7 december 1726
  4. Anna Mechel, geboren in Kessel op 2 oktober 1729
  5. Arnoldus, geboren in Kessel op 24 februari 1732
  6. Johannes, geboren in Kessel op 24 februari 1734
  7. Elbertus (Welbert), geboren in Kessel op 17 november 1735
  8. Mathias, geboren in Kessel op 22 september 1738
  9. Mechtildis (Mechel), geboren in Ottersum circa 1741


Voor het verhaal over de Roepaen beperken we ons voor dit moment tot hun zoon Welbert. Hij zou een belangrijke rol gaan spelen in de ontwikkeling van de Roepaen. Hieronder de inschrijving in het doopregister van Kessel van Albertus (Welbert) van den Bergh met Michel Holtermans en Joanna Dingemans als doopgetuigen.

Welbert van den Bergh in doopboek Kessel, 17 november 1735

Zijn naam dook in 1763 voor het eerst op bij een liefdesgeschiedenis welke de gehele streek in opschudding bracht. Deze geschiedenis wordt hieronder weergegeven zoals in die tijd is opgetekend door Pastoor Broeckwylder uit Ottersum.

“Wilbert van den Berg uyt de Roepaen (had) sponsalia gecontraheert met sekr Jonge dogter Joanna Emmes van Hommerson. Des jonge dogter maakte daarnaar ok belofte van trouwen met eenen jonkman uyt Hommersom genoemt Cristian Ebben. Wilbert van den Berg echter wilde in het geheel van syn regt niet afstappen en sy wilde hem in het geheel niet hebben. Dit veroorsaekte groote moylickheden. De Heer Pastor van Bettray, om de saeke aen een eynde te maeke, bestelde Bruyd en Bruydegom, naemelyck Christian Ebbe en Joanna Emmes om met hem naar het Capucijner Clooster naar Velp buytenlands te gaen en geheel onbesonnen trouwde hy deselve daer in de Kerck. Genoemde van den Berg spaerde ondertussen geen moyte om syn regt te prosequeren, liep naer de Cleefse Regeering en naer de Eerwaerde Heer Officiaal van Bonrath van Xanten en bragt het by de eerste so ver dat hem syne geweesen Bruyd Joanna Emmes voor afstand moest geven ongeveer Duysend Clefse daelders en by den tweeden bracht hij het so ver, dat de Heer Bettray gevat en naer Mariawater voor eenigen tyt gebragt wirde. Van Bettray viel hier de tyt al te lanck, ging van het Clooster stil weg, quam naer Ottersom en vermits hy voor de tweede arrestatie vreesde, seyde hy Ottersom adju, verliet de Pastory en ging naer Antwerpen, leefde daer eenige jaeren seer armoedig en elendig, tot dat hy eyndelyck stirf”

Naspeuringen in de overheidsarchieven te Kleef, Dusseldorf en Maastricht om nog meer gegevens over deze rechtszaak te vinden, zijn tot op heden vruchteloos gebleven.

Duizend daalders rijker trouwde Welbert met Anna Catharina Reintjes van de boerderij de Buntum aan de Niers te Hommersum. Er was nog een andere familieband met de familie Reintjes, de broer van Anna Catharina, Rut Rijnis, huwde namelijk met Mechel, de zus van Welbert. Met haar aan haar zijde bouwde Welbert van den Bergh de Roepaen uit tot een de belangrijkste boerderij in Ottersum en omgeving en verwierf hij in de loop der jaren velen stukken land. Welbert van den Bergh was een respectabel burger van Ottersum en bekleedde tal van openbare functies, zoals die van armenmeester. Hieronder een origineel document van het armenbestuur Ottersum uit 1779, mede ondertekend door Welbert van den Bergh.

Lijst van uitgaven aan de armen van Ottersum, 1779

Vanaf 1777 bestuurde Welbert van den Bergh als kerkmeester de goederen van de Ottersumse kerk. Hij was daarbij ook verantwoordelijk voor de financien van de kapel in 't Veld, gelegen in de omgeving van de Roepaen aan de rand van Ven-Zelderheide. De plaatsnaam Ven-Zelderhei wijst op twee gehuchten, die sedert vele eeuwen in elkaars nabijheid liggen: ’t Ven en landgoed Zelder met de heidegronden erom heen. In 1413 vinden we “het darp int Venne” genoemd. Deze woonkern lag tamelijk geïsoleerd omdat de Zelderse heide,die zich tussen ’t Ven en Ottersum uitstrekte toen nog woest en onontgonnen was. In die tijd verrijst er bij het Vense kerkhof een kapelletje dat door Hendrik en Aleida Busserhuze (1468) in hun testament rijkelijk met landerijen wordt begiftigd. Dit echtpaar ontleent hun naam aan het landgoed Busserhuze onder Ottersum, ook thans nog bij autochtonen bekend als boerderij ‘de Heuvel’. Omtrent de juiste stichtingsdatum van de kapel tasten we in het duister. Maar als de legenden een kern van waarheid bevatten, hebben we toch een uitgangspunt. Een oud volksverhaal wil dat de kapel gesticht werd door hertogin van Kleef (deze hele streek behoorde immers sedert 1397 in feite aan Adolf II, graaf en later hertog van Kleef).

De hertogin had een bezoek gebracht aan de heer van Seller (Zelder) en wilde door ‘t Ven en het Rijkswald terug naar haar burcht te Kleef. Bij het Vense kerkhof was de weg zo slecht, dat de as van de koets brak, en het reisgezelschap in de modder bleef steken. De twee koetsiers tuurden door de snel invallende duisternis rond. De plek van het ongeluk was eenzaam, geen huis in de buurt. Wie wilde er immers bij het ‘bange’ kerkhof wonen! In paniek riepen de hertogin en haar gezelschapsdames om hulp, maar er kwam geen mens opdagen. Toen bad  de hertogin in uiterste wanhoop tot haar favoriete heilige St. Antonius Abt. En zie: plotseling kwamen van verschillende kanten mannen te hulp snellen en bevrijdden zij de adellijke dames uit hun benarde situatie. Vol dankbaarheid beloofde de hertogin deze huiveringwekkende plaats tot een oord van zegening te maken. Ze liet hier een kapel bouwen, toegewijd aan de H. Antonius. Tevens stichtte zij een fonds, waaruit de kapelaan van Ottersum betaald werd om elke week naar ‘t Ven te gaan en daar een H. Mis op te dragen.Tenslotte liet de bouwdame op het Vense kerkhof zo veel eikebomen planten als zij levensjaren telde. Als de bomen na enkele eeuwen volgroeid zouden zijn, en de kapel versleten, dan zou uit de opbrengst van het eikehout een nieuwe kapel gebouwd kunnen worden. Toen de Ottersumse toren in 1867 vervangen moest worden, heeft men de eiken bij de kapel gekapt. Kort voordien was de kapel echter nog vernieuwd en kreeg ze haar tegenwoordige grootte, nl. 16 x 5 meter. Eind jaren 70 was de kapel aan een nieuwe restauratie toe. Om verder verval tegen te gaan kwam men in samenwerking met de Rijksdienst voor Monumentenzorg tot plannen voor een renovatie. Deze plannen werden in 1983/84 gerealiseerd, zodat de St.-Antoniuskapel weer in oude luister is hersteld. Hieronder enkele foto's van de kapel uit de jaren 20 van de twintigste eeuw en de kapel anno 2017.

kapel 1

kapel 2
Exterieur en interieur van kapel 't Veld, 1928 

  

kapel20172
De kapel anno 2017 

Welbert van den Bergh was vanaf 1777 tot aan zijn overlijden in 1782 als kerkmeester ook verantwoordelijk voor de financien van de kapel in 't Veld. De jaarlijkse rekening werd ook mede door hem ondertekend, zoals ook is te zien in onderstaand document.

Overzicht van inkomsten voor de kapel
in 't Veld te Ottersum, 1780

Drie maanden voor zijn dood legde hij bij de bouw van de pastorie in Ottersum de “derde steen”, na de pastoor en de deservitor (waarnemend pastor) van de Vicarie. Welbert stierf op 15 november 1782 op 45-jarige leeftijd.

Welbert van den Bergh in het begraafboek Ottersum

Om de kerkrekening over 1781 af te maken en de nieuwe kerkmeester in te leiden kwam zijn broer Johannes uit Gennep over. Dit is te zien in onderstaand originele stuk uit het archief van pastoor Driessens, dat wordt bewaard in het stadsarchief Venlo.  

Overzicht van inkomsten voor de kapel
in 't Veld te Ottersum, 1781

Welberts echtgenote stichtte voor haar overleden man een “zingende jaargetijde met Miserere en De Profundis”. Hieronder de originele stukken van de fundatie voor Welbert van den Bergh uit het archief van pastoor Driessens, ondergebracht in het stadsarchief van Venlo. De volledige tekst luidt:

Te weeten sij hiermeede dat Anna Catharina Reijntjes huijsvrouw van Welbert van den Berg saeliger in de roepaen onder de gemeente van Ottersum geintentioneert is om volgens begeeren van haar man zaeliger vor desselves afgestorven ziel, hoewel wij hoopen hij zulckx niet noodig te hebben, eewig en erfelijck een jaargetei of singende H Misse te sondeeren in de Parociale Kerck van Ottersom welcke singende H Misse den Tijdelijken Pastor zal gelieven te houden op den sterfdag van Elbert van den Berg zijnde den 10 November1783 of daar omtrent, waarvan zondags tevorens de vrinden in de Kerck zullen vermaent worden, en hiervoor sondeert de weduwe van den Berg 50 gulden Celfs, segge vijftig cleefsen gulden, den gulden gereekent op twintig stuiver cleefs, waarvan de in… trecken sal den Tijdelijken Pastor voor de H: Misse en voor het bidden van het … en deprofundis 20 clefse stuver den tijdelijken Custos voor het singen, derselve 10 clefse stuiver en de Kerck 20 stuiver clefs, en dit Capitaelje van 50 guldens clefs wil de weduwe van den Berg tot meerder seekerheijd in haar huijs de vorig aen genoemd geleijd hebben en will hetselve daaruijt jaarlijckx betaalt hebben, will en verlangt ook dat naar haren dood haar kinderen naeste vrinden of de besitters van hetselve dit geld naemelijck 20 stuiver voor den Tijdelijken Pastor, 20 voor den Custos en 20 voor den kerck of Kerckmeester betaelen sullen, in teeken van waarheijd en seekerheijd is dese fondatie op eenen gestempelden Boog Papier geschreeven door de eijgen hand van de weduwe van den Berg voor goed en guldig geagt in tegenwoordigheijd van twee getuigen kerckmeester en Custos.

Ottersom in het Pastoreijenshuijs

Den 15 Mert 1783

Anna Catren Rentens

Dat dit de handmerck en naem van vrou van den Berg is in onse tegenwoordigheijt geschreven zulckx bekenne en onderschrieve getuijgen

H.W. Broeckwijder Pastor
Lucas laemers kerckmeester
Gerard Dinissen armenmeester

 

Fundatie voor Welbert van den Bergh, 1783

Welbert van den Bergh en Anna Catharina Reintjes kregen vier kinderen:

  1. Wilhelmus, geboren in 1774, op 23-jarige leeftijd overleden. 
  2. Joannes Henricus, geboren in 1776, op jonge leeftijd overleden.
  3. Anna Maria, geboren in 1778, huwde met Gerardus van de Loo. 
  4. Peter, geboren 2-3-1881, op jonge leeftijd overleden.


Na zijn vroegtijdig overlijden in 1782 bleef Anna Catharina Reintjes achter met de 8-jarige Willem en 4-jarige Anna Maria. Een onmogelijkheid voor de weduwe om de drukke herberg, de boerderij met 70 Ottersumse morgens en de wijnhandel te besturen. Anna Catharina vond na 2½ jaar een oplossing door de 45-jarige weduwnaar Johannes Aengenent te huwen.

Familie Johannes Aengenent

Het huwelijk tussen Johannes Aengenent en Anna Catharina Reintjes vindt plaats op 19 april 1785 te Ottersum. Het huwelijk zal zeker gesloten zijn door zijn neef, pastoor H.W. Broeckwylder, de pastoor van Ottersum. Hieronder de inschrijving in het trouwboek van Ottersum.

Inschrijving huwelijk in het trouwboek
Ottersum van Joannes Aengenent met
Anna Catharina Reijntjes, 19 april 1785

Joannes Aengenent wordt beschreven als een man met een buitengewoon helder verstand. Hij was een vader voor de armen en groot weldoener van de kerk. Hiervan getuigt ook een zilveren kelk, die werd vervaardigd te Boxmeer. Deze kelk werd door Joannes en zijn echtgenote in 1797 aan de kerk van de H. Lambertus te Ottersum geschonken, waar deze zich nog bevindt. Ook was Joannes Aengenent mede-ondertekenaar van de jaarrekeningen van de kapel in het Ven. Hij was op 30 oktober 1793 gevolmachtigde van Ottersum bij de ondertekening van de scheidingsakte van de gemeenschappelijke gronden tussen Gennep en Ottersum.

Het is een verschrikkelijk drama als in 1797 de stamhouder, Willem van den Bergh, op 23-jarige leeftijd overlijdt. Nog geen half jaar daarna overlijdt Joannes Aengenent, 57 jaar oud. Gezien zijn verdiensten voor de kerk wordt hij met grote plechtigheid begraven. Anna Catharina Reintjes blijft op de Roepaan achter met haar 18-jarige erfdochter Anna Maria van den Bergh. Hetzelfde jaar nog trouwt Anna Maria met landbouw-econoom Gerardus van de Loo uit Asperden. Het huwelijk tussen Anna Maria van den Bergh en Gerardus (Graodes) van de Loo, ook wel als Van de Loë geschreven, wordt op 28 november 1797 gesloten. Anna Catharina Reintjes, overlijdt op 3 februari 1814, 77 jaar oud. De Roepaan, herberg, wijnhandel en boerderij met 140 HA grond, wordt dan het volle eigendom van de familie Van de Loo.

Overlijdensakte (opgesteld in de Franse tijd!)
van Anna Maria Catharina Reijntjes,
3 februari 1814

Familie: Gerardus van de Loo

OttersumDe voorvaderen van Gerardus van de Loo waren al sinds mensenheugenis molenaars van de Aspermolen op de Niers. Gerardus was het elfde kind uit zijn ouderlijk gezin en al jong wees.

Gerardus was van grote betekenis voor de St. Antonius-kapel in het Ven. Niet alleen als kapelmeester maar ook omdat hij deze kapel van de ondergang heeft gered door op 20 november 1812 de kapel met kluis en bijbehorende gronden als zijnde domeingoed, voor 3400 francs (het is de periode van de Franse overheersing) van de overheid heeft gekocht. Deze aankoop was om de kapel te kunnen behouden voor de gemeenschap. Hij beheerde de kapel alsof het niet zijn eigendom was, maar legde zoals voorheen jaarlijks het oude kapelbestuur rekening en verantwoording af. Iedere week werd de H. mis in de kapel opgedragen. Toen rustigere tijden (1823) waren aangebroken is de kapel met goederen overgedragen aan het kerkbestuur van Ottersum. In 1947 werd het oude beneficiegoed van de St. Antoniuskapel weer in zijn geheel aan het dan zelfstandig rectoraat “het Ven” teruggegeven.

Ottersum

In de onrustige tijden van de troepenbewegingen van Napoleon en het bevrijdingsleger is de volgende geschiedenis opgetekend: In 1813 wordt door het rondtrekkende Russische kozakkenregiment, belust op buit van vriend en vijand, de Roepaan als een begerenswaardig object gezien. De Kozakken ruiters overvielen op een stormachtige nacht dan ook de Roepaan. De deur en ramen waren zwaar gebarricadeerd. Met een stormram werd de deur echter ingeramd, waardoor het huis onbeschermd in handen van de rovers viel en werd beroofd. (bron: familietijdschrift Loo-Blätter 1936 nr 7/8).

 

 

 

Gerardus van de Loo en Anna Maria van den Bergh kregen 11 kinderen:

  1. Joanna Catharina Francisca, geboren 28-10-1799, huwt Johan Jakob Hollen en krijgt 9 kinderen. Overleden te Straelen 26-10-1851.
  2. Henrica Wilhelmina Gertruda, geboren in 1801, huwt Johan Arnold Michels, geen kinderen. Overleden te Gennep op 7-3-1884.
  3. Elberdina Elisabeth, geboren 25-2-1803, huwt Johannes Moors en krijgt 3 kinderen. Na haar man overlijdt zij op 25-2-1848, 45 jaar oud, op de Roepaan.
  4. Johan Willem Lambert, geboren 17-6-1805. Huwt Wilhelmina Maria Theresia Janssen en krijgt 14 kinderen. Hij erft de voorvaderlijke Asperden molen en wordt tevens burgemeester van Asperden. Overleed op 19-7-1883
  5. Karel Joseph Hubert, geboren 19-10-1807, ongehuwd. Overleed op de Roepaan 25-8-1881. Hij was burgemeester van Ottersum van 1842 tot 1850.
  6. Petronella Johanna Theresia (Nelleke), geboren 3-1-1810, bleef ongehuwd op de Roepaan en ging na de dood van broer Karel naar het Liefdesgesticht in Gennep waar haar jongste zus overste was. Zij overleed op 4-9-1894 te Gennep.
  7. Johan Peter Hubert (Pierre/Peter), geboren 2-6-1812, ongehuwd. Overleed te Venlo 2-7-1883. Hij was in Brabant en Limburg een beroemd arts/medicus.
  8. Franciscus Antonius Hubertus, geboren 30-10-1814, ongehuwd. Overleden op de Roepaan 23-7-1835, 20 jaar oud.
  9. Maria Joanna Engelina, geboren 18-8-1817. Overleden op 10 jarige leeftijd op de Roepaan 10-4-1828.
  10. Maria Jacoba Antonia, geboren 30-8-1820, huwt Peter Matthias Voss. Overleden te Kevelaer 1-4-1889.
  11. Antonia Wilhelmina Francisca (Fränz(ke)). Zij treedt in de Congregatie van de Zusters van Liefde te Tilburg onder de naam Zuster Ursula. Van 1864 tot 1887 was zij Overste van het klooster te Gennep. Zij schonk in 1858 de Ottersumse kerk een gouden drieherenstel. Met haar broer Pierre leeft moeder Ursula in de herinnering van de mensen voort als grote weldoeners van de hulpbehoevenden. Zij overleed op 30-4-1898.

Gerardus vd Loo Foto 2
Een reproductie van een daguerrotype van 1850,
bij gelegenheid van de 75ste verjaardag van Gerardus
van de Loo en van de naderende intrede van dochter Francisca
(1823-1898) bij de Zusters van Liefde te Tilburg. De man op
de achtergrond is vermoedelijk een zoon van Gerardus van
de Loo en Anna van den Bergh - de kleindochter van Peter
van den Bergh en Anna Wolters.  

Ottersum
Vader Gerardus van de Loo overlijdt op 15 augustus 1858 op de Roepaan, 83 jaar oud. Zoon en oud burgemeester Karel en zijn dochter Nelleke blijven als deftige heerboeren met verschillende meiden en knechten op de Roepaan wonen. Daar zorgen zij voor de 3 kinderen van hun overleden zuster Eberdina Elisabeth en haar overleden echtgenoot Johannes Moors.

Verkoop van de Roepaan

Na het overlijden van Karel in 1881 wilde de familie Van de Loo het erfgoed De Roepaan overdoen aan de Zusters van Tilburg. Deze wisten echter niet wat zij met de oude boerderij met herberg moesten aanvangen. Peter van de Loo, de bekende Venlose arts, bood zijn ouderlijk huis aan de zusters van de Goddelijke Voorzieningheid aan. Deze nonnen kende hij onder andere uit de plaatsen Tegelen, Steyl en Blerick. Door geldgebrek wezen ze ook dit aanbod echter af. Men kwam toch tot overeenstemming door een gedeeltelijke schenking en een lage koopsom van 10.200 gulden voor het huis, grond en hooiland. Het bezit werd eerst eigendom van de eerwaarde dame Catharine Kemper, religieuze, woonachtig te Ottersum. Bij testament is daarna alles vermaakt aan de zusters van de Goddelijke Voorzieningheid. Met het vertrek op 30 april 1882 van “Tante Nelleke” naar Gennep, waar zij haar verdere leven in het “Liefde-Gesticht” doorbracht bij haar zuster Fränzke die onder haar religieuze naam Zuster Ursula daar moeder-overste was, vertrok het laatste familielid van de Roepaan.   

Loo grafzerk

Het familiegraf van de familie Gerardus van de Loo en Anna
Maria van den Berg(h) op het katholieke kerkhof te Ottersum.
In dit graf liggen ook enkele van hun kinderen begraven.
 

In een aantal edities van het Venloosch Weekblad van 1882 laat de Gennepse notaris Bloemaerts middels een advertentie weten van de openbare verkoop van Landgoed de Roepaen, waarin het landgoed beschreven wordt. 

Venloosch weekblad 04-03-1882 (bron; Delpher)

OPENBARE VERKOOP

wegens sterfgeval

van het Landgoed „de Roepaan"

te Ottersum,

en Terdere afzonderlijke perceelen

BOUWLAND, WEI- en HOOILANDEN

aldaar en onder Middelaar,

voorts:

DENNENBOSCH en HAKHOUT

en het bekende „KONINGSVEEN",

onder Ottersum.

Door den te Gennep resideerenden Notaris BLOEMARTS zal, ten verzoeke van de familie Van de Loo, op Maandag 20 Maart 1882, ten 2 ure namiddag, ter herberge van den heer J. E. Verzet te Gennep, in het openbaar worden verkocht:

1. Het van oudsher door die Familie bewoond en bij haar in exploitatie gebleven aanzienlijk Landgoed, genaamd „DE ROEPAAN", te Ottersum, in de Sectie B, aan de Niers gelegen, op 20 minuten afstand van het spoorwegstation te Gennep en aan .den grindweg van daar naar Cleve; bestaande in ruime nette woning met geriefelijke boven- en onderkamers, groot voorhuis, keukens, stallingen, bijgelegen bijzonder groote schuur met bergplaatsen, het al in den besten staat van onderhoud; aangrenzende schoone tuinen, boomgaard, bouwland en Niersweiden ; bekleedende eene gezamenlijke oppervlakte van 19 hectaren 64 aren 40 centiaren; om 1 Mei a. s. te aanvaarden.

2. Een afzonderlijk perceel bouwland, van 2,85,20 hect.

3. Acht afzonderlijke perceelen weilanden en hooilanden, te zamen groot, 6,16,70 hect.

4. Een puik perceel hooiland, onder Middelaar, ter grootte van 2 hect. 82 aren.

5. Dennenbosch en hakhout, ter groote van 12 heet., 11 aren, 20 centiaren.

En eindelijk het belangrijke turfveen, genaamd „Koningsveen", onder Ottersum, grenzende aan het Pruissische Reichswald, ter totale grootte van 59 hectaren, 52 aren, 80 centiaren.

Het al bij verspreide affichen breeder omschreven. Verdere inlichtingen, ook omtrent de verkoopsconditiën in te winnen ten kantore van den Notaris AUG. BLOEMARTS.


Venloosch weekblad 08-04-1882 (Bron; Delpher)

De Notaris BLOEMARTS,

ter residentie Gennep, zal op Dingsdag den 18 April 1882, ten 9 uren vóórmiddag', ten sterfhuize van den heer oud-burgemeester Karel Van de Loo, „de Roepaan" onder Ottersum, overgaan tot den openbaar verkoop:

Van vijf paarden, waarvan drie aftands-merriepaarden, een driejarige zwarte ruin en een driejarig bruin merriepaard, drie melkgevende koeijen, eene tweejarige maal en zeven hokkelingen; acht ploegen, waaronder twee diepe, twee tweescharige en drie ligte, vijf eegden, eene voor twee paarden, onderscheidene korte en lange karren met breede vellingen, een rijtuig, tweewielig karretje op veeren, kruiwagens en allerhande verdere akkergereedschappen; eene dorschmachine eene hekselmachine, kernmolen en twee honden, melktobben, kuipen, tonnen en vaatwerk. Voorts den Inboedel, als: 11 bedden met toebehoor, springveeren matrassen, dekens en bedlakens, ledekanten, kachels, een kookfornuis, zeven tafels, waaronder eene groote uittrektafel, kasten, ladetafel, spiegels, stoelen en verdere huismeubels; eene menigte ketels, koperen, tinnen en blikken keukenen huisgerief; allerhand porselein en glaswerk ; eene mangel en wat verder tot eenen netten inboedel behoort; eindelijk 15 duizend halve kilo's best uiterwaard» Maashooi, 10 duizend dito Niershooi, een partij stroo, eiken gelintpalen, timmerhout en brandhout.


Venloosch weekblad 29-07-1882 (bron; Delpher)

De Notaris BLOEMARTS te Gennep, zal ten verzoeke van de familie Van de Loo, op Donderdag den 10 Augustus 1882, ten 2 ure namiddag, ter herberge van den heer J. E. Verzett, te Gennep, in het openbaar finaal verkoopen, de navolgende tot „De Roepaan" onder Ottersum behoord hebbende grondeigendommen, alle aldaar in de nabij- heid gelegen :

EENE BOERDERIJ, bestaande uit:

1. Woning met schuur, remise en bergplaats, 7 aren 75 centiaren, no. 1867, met bijgelegen tuin, no. 1866, groot 11 aren; no. 1865 bouwland, 4 hectaren 78 areu 65 centiaren; no. 1406 bouwland, 27 aren 20 centiaren; no. 1864 hakhout, 14 aren 50 centiaren; no. 1620 schaapsweide, 6 aren 30 centiaren; met de daartegenover tusschen den grintweg en de Niers gelegen weide, deelmakende ter grootte p. m. 1 hectare 82 aren, ter zijde van Vogelzang, van de kadastrale nos. 1404 en 671; alsmede p. m. 1 hectare 14 aren bouwland, ter zijde van den Heuvel, van den zoogenaamden Heuvelschen Kamp, nos. 1618 en 1617; het al sectie B.

2. Het bouwland tusschen den grintweg en den Vogelzang, aan elkander gelegen, sectie B nos. 1405, 665, 2062 en 2605, ter totale grootte van 8 hectaren 77 aren 35 centiaren, in 15 kavels van p. m. 58 aren 50 centiaren; te beginnen aan de Oostzijde.

3. Het perceel hooiland in de Ortsche weiden, genaamd Pas van Tervooren, sectie C no. 243, groot 45 aren 80 centiaren.

4. Het hooiland, naast het voorgaande, sectie C no. 242, groot 77 aren 80 centiaren. 

 

Het klooster Maria Roepaan
Maria Roepaan: De eerste periode

Zoals in het voorgaande hoofdstuk over de familie van de Loo is beschreven nemen de zusters van de Goddelijke Voorzienigheid de boerderij en de herberg over en richten het provisorisch in als klooster.

De Congregatie van de Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid had haar oorsprong in Duitsland. De stichter was een Westfaals priester Eduard Michelis, die zich het lot van arme kinderen in zijn geboortestreek aantrok (1842). De jonge orde richtte zich op het onderwijs aan en opvoeding van met name weeskinderen en kinderen uit de arme milieus. Spanningen en conflicten tussen de katholieke kerk en het wereldlijk gezag in de Duitse staten (1872-1878) leidden ertoe, dat geestelijke orden en congregaties uit Duitsland werden verbannen (Bismarck, Kulturkampf). Ook de Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid moesten hun weeshuizen en scholen sluiten en de Duitse staten verlaten (1876). Zij vonden dicht bij Duitsland, met name in Limburg (Blerick, Steyl), onderdak en gingen zich inzetten voor ziekenverpleging, bejaardenverzorging, opvang van weeskinderen en het geven van onderwijs. Daar, rondom Venlo, kwam dokter Pierre van de Loo in contact met de Zusters, een contact dat ten slotte leidde tot de overname van de Roepaan door de Congregatie. Dokter Van de Loo had met de zusters over de behoefte aan sociaal-maatschappelijke hulp en zorg in zijn geboortestreek gesproken en uitte de wens, dat zij vanuit de Roepaan met hun liefdesdiensten begonnen. Het werk dat de Zusters van Liefde in Gennep deden, zouden de zusters uit Steyl in Ottersum en Ven- Zelderheide gaan verrichten. De gedaanteverandering van de Roepaan in een zustersklooster zou met Gods hulp langzaamaan zijn beslag krijgen. Het moederhuis in Blerick vaardigde drie nonnen af om in Ottersum kwartier te gaan maken. Over de reis naar het nieuwe klooster hielden de zusters een “Chronik” bij, die thans in het moederhuis te Steyl wordt bewaard. Hierin staat geschreven:

“(Am Donnerstag den 27. April 1882 reisten wir drei (S. Walburga, S. Agnes und meine Wenigkeit) in Begleitung unserer Würdigen Mutter um halb elf Uhr (von Steyl) nach Venlo ab und von da um 1 Uhr mit dem Dampfer über die Maas nach Gennep. Es war eine lange Fahrt, und der Hunger machte sich allmählig geltend...... Endlich etwa um 5 Uhr, landeten wir in Gennep. Herr Búrgemeister van de Loo von (Asperden und) Hassum stand mit seinem Gefährt an der Maas, um uns in Empfang zu nehmen, ebenfals der Küster Pubben aus Ottersum mit zwei Bauernkarren, um unsere Sachen zu transportieren. Wir 4 Schwesteren wurden zum Pastorat in Ottersum gebracht, wo der Tisch bereits für uns gedeckt war mit Kaffee und Kuchen. Herr Pastor (Engelbert van Haeff), Herr Kaplan (Anton Sanders) und Herr Bürgermeister (Wilhelm) van de Loo sassen schon obenan. Wir mochten aber doch nicht recht zufassen, obgleichwir Hunger genug hatten. Endlich brachte uns der Wagen des Herrn Bürgermeisters zu unserem neuen Heim, wo Tante Nelleke (van de Loo) miet ihren beiden Nichten Fräulein Adelheid und Hubertine van de Loo uns empfing. (Am nächsten Tage) besuchten wir die alte Frau Michels (Henrica Wilhelmina Gertruda van de Loo in Gennep), welche ebenfalls ein Kind aus dem Hause Roepaan war, eine ältere Schwester von Tante Nel. Es war gerade ein Redemptoristenpater (Hermanus Gerardus Wilhelmus Michels in Roermond) bei ihr, der Bruder ihres seligen Mannes..... Am anderen Morgen, Samstag, verliess uns Würdige Mutter........ Wir hielten uns aber noch zurück und überliessen Tante Nelleke das Regiment und den Kochlöffel bis zum anderen Tage, Sonntag. Nachmittags kam ihre Schwester (M. Ursula) und eine Schwester aus dem Norbertus-Gesticht mit dem Wagen, um sie abzuholen nach Gennep”.

 De laatste Van de Loo verlaat op zondag 30 april 1882 de Roepaan. De zusters van de goddelijke Voorzienigheid nemen het gebouw over en richten het in als provisorisch klooster. De naam “Roepaan” wil men handhaven, al geven de zusters er een religieuze dimensie aan door de toevoeging ”Maria”. Onder de toevlucht en bescherming van de Moeder Gods willen de zusters hun heilzaam werk in het Ottersumse beginnen. De naam Maria Roepaan komt steeds meer in de gesprekken voor; de naam Roepaan raakt langzamerhand in onbruik.

De drie zusters hebben niet veel tijd nodig om te beginnen met hun werk: het geven van onderwijs en de ziekenverpleging. Waar nodig verplegen ze bedlegerigen in Ottersum en ’t Ven, op de Milsbeek en de Aaldonk thuis. Ze bieden troost en hulp bij een ramp in ’t Ven, waar boer Groothuysen met zoon en knecht bij een onweer door de bliksem getroffen en gedood worden. De zusters leggen de drie levenloze lichamen af. De kapel is voorjaar 1883 klaar en word ingezegend door de Gennepse deken Ch. Creemers. Daarbij is ook de familie Van de Loo uitgenodigd. Ook bij de klokkendoop is de familie op Maria Roepaan. Burgemeester W.v.d. Loo en zijn zus Maria Voss-Van de Loo uit Kevelaer zijn peter en meter. In 1887 zijn er opnieuw bouwactiviteiten. De grote schuur die oostelijk van de vroegere boerderij ligt, wordt omgebouwd tot twee leslokalen, een handwerklokaal, een wasserij en strijkkamer, een spreekkamer, enz…

De bestaande Mariaverering leidt tot het bouwen van een grote Lourdesgrot, waarvoor de traditionele slakken uit de geboortestreek van de Zustercongregatie komen, nl. uit de hoogoven van Ibbenbúren in Westfalen (1890). Op 29 mei 1892 wordt de grot ingezegend. In het aangrenzend Duits gebied krijgt Maria Roepaan een bekende klank en goede naam. Bemiddelde ouders vragen pension voor hun grotere dochters, die er naast onderwijs ook handwerklessen krijgen. Ook melden er zich Nederlandse meisjes aan om de Duitse taal te leren. Omdat men een matige pensionprijs kan vragen, komt Maria Roepaan als pensionaat langzaam tot bloei.

Enkele jaren na de start begint men een jaarlijks terugkerende gebeurtenis: de sacramentsprocessie (1890). Een grote pech hebben de zusters met hun rectors. Het bisdom benoemt vaak ziekelijke heren, die in Ottersum rust en gezondheid kunnen opdoen! Ook in 1890 is er grote paniek, wanneer veertien meisjes doodziek worden door het eten van giftige wortels. In 1892 beginnen de zusters met een huishoudschool voor gegoede, Duitse meisjes. Drie jaren later telt de school al 50 leerlingen en dit aantal loopt op tot 80. Opnieuw doet zich gebrek aan ruimte gevoelen. De Congregatie laat bouwplannen voor huisvesting van maximaal 120 leerlingen ontwerpen. Theodoor Jaspers, architect en tevens aannemer uit Goch, zet ten oosten van de oude boerderij aan de Kleefseweg een groot schoolgebouw van twee bouwlagen neer met aan de voorgevel een bordestrap met serre portiek vóór de hoofdingang. De kapel wordt een éénbeukig gebouwd met enkele gebrandschilderde ramen uit het atelier van de Gochse glazenier W. Derix. Het gebouw word een voor die tijd imposant geheel, dat in 1899 voltooid is.

In diezelfde periode maakt men ook een begin met de aanleg van een eigen kerkhofje. Zr. Cassilda is de eerste die er in de herfst van 1898 komt te rusten. Als de zusters een groot stuk grond bijkopen (1904) wordt daar een nieuw kerkhof ingericht en de vier inmiddels gestorven zusters daarheen overgebracht. Het klooster heeft nu ook bemiddelde, oudere echtparen of alleenstaanden in pension. Het komt meermalen voor dat dezen de Congregatie in hun laatste wilsbeschikking gedenken met een geldsom of legaat. Ook de Vense fanfare St.-Caecilia dankt in haar beginjaren veel aan het klooster Maria Roepaan. Het muziekkorps heeft een uitstekende dirigent in de persoon van de musicus Klemann, die op Maria Roepaan in pension is.

Al snel heeft Maria Roepaan weer met ruimtegebrek te kampen. De zusterorde schakelt in 1907 de Roermondse architect Casper J.H. Franssen, eerder opzichter bij de vermaarde P.J.H. Cuypers in, die de opdracht krijgt het bestaande complex met een kapel, sacristie en een zusterhuis uit te breiden. De al indrukwekkende voorgevel krijgt nu een westblok. Hiervoor moet het in 1882 verbouwde voorhuis van de herberg-boerderij De Roepaan wijken. Ook dit hoekblok (het z.g. ‘Herrenhaus’) krijgt een topgevel en een monumentale opgang met portiek en balkon. Achter dit eindstuk van het lange straatfront bouwt Franssen de nieuwe kapel met naast hergebruikte ook weer nieuwe glas in lood ramen van W. Derix.

In 1909 is de nieuwbouw klaar en wordt op 18 mei de nieuwe kapel ingezegend. De zusters, die zich tijdens de bouw hebben moeten behelpen in het oude verbouwde pand van de vroegere familie Van de Loo, huizen in juli over naar de nieuwbouw. De huisvesting van 1882 en 1883 is bouwvallig geworden, staat op instorten en wordt dus gesloopt. Het klooster en pensionaat Maria Roepaan heeft nu zijn definitieve vorm gekregen. Behalve vernieuwingen van bijgebouwtjes en schuurtjes verandert er tot aan de Tweede Wereldoorlog niets meer. 

OttersumHet klooster Maria Roepaan te Ottersum, begin 19e eeuw

 Maria Roepaan: 1909-1940

De nieuwbouw herbergt ieder jaar meer gasten en leerlingen, vooral uit Duitsland. De voertaal is er nog altijd Duits. (Tot 1938 wordt er in de kapel door de pensionaires in het Duits gebeden.) De Eerste Wereldoorlog pakt ondanks de Nederlandse neutraliteit voor het klooster ongunstig uit. Wel bereikt Maria Roepaan in 1917 met 186 pensionaires en een totaal van 300 bewoners haar top, maar door de algehele malaise in Duitsland na de verloren oorlog raakt de klad erin. In 1920 komen slechts 44 Duitse kinderen na de kerstvakantie terug. De pensionprijs is niet meer op te brengen. Na de grote vakantie van het schooljaar 1920-21 verschijnt er geen enkele Duitse leerling meer…Vanaf 1923 moet Maria Roepaan zich vooral richten op het in pension hebben van deftige dames en heren, op senioren met geld.

De oorlogsjaren 1914-18 gingen dus niet ongemerkt aan het klooster voorbij. In augustus 1915 werden van rijkswege honderd Nederlandse soldaten op Maria Roepaan ingekwartierd. Ze bleven ongeveer een jaar. De (Duitse) zusters kregen problemen met levensmiddelenkaarten; er waren moeilijkheden met paspoorten, verblijfsvergunningen en identiteitskaarten. De steeds minder waard wordende Duitse Mark bezorgde de zusters liquiditeitsproblemen. In 1917 moesten de zusters vijftien douanebeambten huisvesten en verzorgen. Zoals overal was er ook op Maria Roepaan schaarste aan petroleum voor verlichting. Een bestelde carbidinstallatie kreeg in Duitsland geen uitvoervergunning. Zieke Duitse ordezusters kwamen naar Nederland om daar in Ottersum weer op te knappen en op verhaal te komen. In het laatste oorlogsjaar heerste er in Nederland een griepepidemie, waaraan ook Maria Roepaan niet ontkwam. Toen de ziekte daar op zijn toppunt was, telde men er 80 patiënten.

Na de oorlog werden de geruchten steeds sterker, dat het klooster genationaliseerd zou worden. De Congregatie was die ingreep voor: de Duitse school werd opgeheven; men zou een Nederlandse huishoudschool beginnen. Maria Roepaan stond bijna op zijn kop, want de Congregatie wilde dat de nieuwe school aan de meeste recente eisen zou voldoen. De school werd echter een flop.

De in 1920 geopende onderwijsrichting trok te weinig leerlingen en na ruim drie jaar sloot ze haar deuren weer. Het Duitse generalaat van de Congregatie verplaatste nu (dikwijls ten dode opgeschreven) Duitse zusters naar Ottersum. De gehele tweede etage werd voor de longzieke nonnen ingericht en in de tuin kwamen ter verpleging barakken te staan.

Ottersum
De Roepaen voor het uitbreken van de oorlog, 1939

Het “Ferienkinder Hilfswerk” stuurde regelmatig groepen arme Duitse kinderen naar de Maria Roepaan, waar ze liefdevol opgenomen werden. De laatste jaren vóór de Tweede Wereldoorlog kwamen er steeds minder Duitse kinderen, terwijl er zich steeds meer Nederlandse kinderen aanmeldden. De Duitssprekende zusters gingen zich toen vooral toeleggen op het leren van de Nederlandse taal.

 

Maria Roepaan: De Tweede Wereldoorlog

Toen in mei 1940 de oorlog uitbrak, stuurde de kloosterleiding alle meisjes naar huis en bleven de zusters met alleen nog de pensiongasten op Maria Roepaan achter. Er dreigde regelmatig inkwartiering, maar het liep telkens goed af. Begin 1942 kwamen er pensiongasten bij zodat na enige tijd alle kamers bewoond waren. Gedurende de zomermaanden gaven de zusters drukbezochte dag- en avondcursussen in handwerken. In december van dat jaar werd op last van de Duitse bezetting de klok uit het torentje van de kapel gehaald om omgesmolten te worden tot oorlogstuig. In september 1944 vorderde het Duitse militaire gezag het klooster, eerst voor 100 soldaten en later voor 250 SS-ers. Medio september arriveerden er in Maria Roepaan 900 krijgsgevangenen uit diverse landen. Ze moesten voor de Duitsers loopgraven maken. Eten voor hen werd uit Goch met vrachtwagens aangevoerd. Kort daarop werd het klooster ingericht als lazaret van de valschermjagers; later als veldhospitaal.

Op zondag 15 oktober 1944 kregen de inwoners van Gennep bevel van de Duitsers om te evacueren. Een aantal van hen vluchtte naar Maria Roepaan en vond daar onderdak. Het was echter van korte duur, want enige dagen later moesten zij samen met de zusters toch weg. Wat nog aan burgers op Maria Roepaan in het souterrain zat, zag hoe de Duitsers uit verlaten huizen in Gennep en Ottersum geroofde goederen over de grens brachten. Op 17 december kregen de achterblijvers de aanzegging zich gereed maken om op 23 december ook te evacueren. Op het station in Goch werden zieken en gezonden in veewagens geladen; de laatste wagon van de trein met de bagage werd door de militairen afgekoppeld. De geëvacueerde zusters zijn uiteindelijk in Zenderen terecht gekomen.

In het door de zusters verlaten klooster Maria Roepaan is het daarna een komen en gaan van telkens weer andere groepen militairen en krijgsgevangenen. Dan gaan de Duitsers de streek versterken tussen Maas en Niers en de zoom van het Reichswald tegen het te verwachten Engelsen-Amerikaanse offensief. Er wacht een zware strijd. Als de geallieerden op 8 februari 1945 de operatie “Veritable” met een vreselijke trommelvuur in gang zetten, proberen de Duitsers tot tweemaal toe tevergeefs Maria Roepaan op te blazen. Op 11 februari zijn de Britse soldaten tot aan de rand van Ottersum doorgestoten. Het imposante kloostergebouw Maria Roepaan is dan het laatste grote Duitse bolwerk vóór de grens met de Heimat. De Duitsers bieden fanatiek tegenstand; het gebouw wordt ten slotte van drie kanten onder vuur genomen. De Duitse commandant bemerkt dat hij ingesloten dreigt te raken. Het gebouw wordt dan met benzine overgoten en in het holst van de nacht trekken de Duitsers zich terug uit het brandend klooster. De strijd verplaatst zich de volgende morgen naar ’t Ven en de Hekkens. In het door het vuur gespaarde gedeelte van Maria Roepaan vestigt de Schotse compagniecommandant zijn hoofdkwartier. Zij blijven er tot oktober 1945.

OttersumHet klooster Maria Roepaan te Ottersum, zwaar gehavend eind 1945

Na de bevrijding van Gennep en Ottersum lukte het spoedig enkele zusters via Steyl naar Ottersum te laten gaan. Zij troffen daar dus Maria Roepaan, althans wat er van over was, bezet door Britse militairen aan. Het gedeelte uit 1898 en het school-huis bleken totaal uitgebrand. Vanaf 3 juni kregen de zusters geleidelijk aan kamers van de soldaten. Inmiddels had de Grenswacht het klooster echter ook als kazerne in gebruik genomen. Alle zusters dienden daarom in oktober 1945 wederom het complex te verlaten. De Grenswacht werd in 1946 opgevolgd door de Koninklijke Marechaussee. Pas in augustus 1949 konden de nonnen weer hun intrek nemen in het vrijgekomen klooster.

Maria Roepaan: Periode na 1949

De herbouw werd energiek aangepakt. Het torentje op de kapel kwam echter niet terug. Het oostelijke gelegen schoolhuis als mede het oostelijke blok van het voorfront werden niet meer herbouwd. Wat verder nog enigszins te herstellen was, nam men in de restauratie mee. Ook kwamen er nieuwe installaties voor elektra, water en verwarming. Toen was het verkleinde kloostergebouw klaar voor een nieuwe bestemming namelijk de verzorging van zwakzinnigen.

De Zuster-Congregatie zag een nieuwe taak in de sociaal-maatschappelijke sector, vooral de verzorging van geestelijk gehandicapte kinderen. Met hulp van het maatschappelijk werk en het bisdom Roermond zette men een inrichting op, waar geestelijke gehandicapten dag en nacht verpleegd konden worden. In september 1951 arriveerden de eerste zeven kinderen op Maria Roepaan. In 1954 konden nieuwe dagverblijven worden betrokken. In 1955 riep men een nieuwe stichting in het leven, die het gebouw Maria Roepaan c.a. van de Congregatie van de Zusters van de Goddelijke Voorzieningen overnam. Vanaf 1959 draagt deze stichting de naam “Stichting Maria Roepaan”. Op de laatste dag van het jaar 1958 koopt de stichting 26 ha heidegrond aan de Siebengewaldse-weg in de Looi (bij Gennep). Het voornemen is om daar volgens moderne begrippen en inzichten nieuwbouw te plegen voor de geestelijk gehandicapten. In 1963 kwam op het nieuwe terrein het eerste paviljoen gereed.

Met de gefaseerde ingebruikname van “de nieuwe Maria Roepaan” bouwt men de verpleging in het oude klooster aan de Kleefseweg steeds verder af. In 1974 wordt er besloten “de oude Maria Roepaan” te ontruimen en te verkopen. In 1976 valt definitief het doek.

Maria Roepaan: Een nieuwe bestemming

Het kweekbedrijf Zelder b.v. koopt het oude klooster aan de Kleefseweg. Het bedrijf is het voornamelijk te doen om op de omringde landerijen proefvelden aan te leggen. In 1979 wordt “De Bilt b.v.” te Utrecht eigenaar van het totale gebouw met omliggend erf en tuin. Drie jaar later komt de Roepaan op een veiling terecht en koopt de ontwikkelings- en financieringsmaatschappij “Tilburgia b.v.“ het complex. Zo verandert het oude klooster nog enkele keren van eigenaar. Gedurende deze periode heeft het imposante maar inmiddels vervallen kloostergebouw een aantal legale en illegale bewoners: particulieren, een leefgemeenschap, enz… het gebouw gaat een tijdlang voor kraakpand door en draagt dan ook alle sporen van deze bewoning.

In 1991 koopt het echtpaar A.P.M. Kuijpers en H.W.M. Wolters de oudbouw en het omliggend terrein. Onder de naam “V.O.F. Kuijpers-Wolters” ontstaan plannen om er een conferentieoord met logiesruimte van te maken. Vanwege de belangrijke kunst- en cultuurhistorische waarde wordt in 1996 het verzoek aan de Rijks Oudheidkundige Dienst om het grootste gedeelte van het kloostergebouw Maria Roepaan op de Rijksmonumentenlijst te plaatsen, gehonoreerd. Met de dan te verkrijgen subsidie is het complex inmiddels voor een groot deel gerestaureerd. Gezien hun gevoel voor historie wordt thans door Tonnie Kuijpers en zijn vrouw de naam “Landgoed Roepaan” voor het complex gevoerd. Zij wonen met hun kinderen zelf op het terrein achter het kloostergebouw in het daar staande boerderijtje. De aloude naam Roepaan blijft aldus aan de oorspronkelijke locatie verbonden.

roepaen 2018 3

 

roepaen 2018 2
De Roepaen in 2018

Teksten Maria Roepaan: Deze zijn ontleend aan de beschrijving door Pastoor Driessen en de Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid te Steyl. Bewerkt door John van den Bergh (2004) en Wim Maas (2017).

 
Monumentbeschrijving Klooster

pdfKlik hier om de volledige monumentbeschrijving te lezen

-----Original Message----- 
From: info[at]monumentenzorg.nl
Sent: dinsdag 21 oktober 2003 09:08  
Subject: Antwoord van de RDMZ InfoDesk (callnummer: 683)

Geachte heer van den Bergh,

Naar aanleiding van uw informatie-vraag aan de InfoDesk van de Rijksdienst voor
de Monumentenzorg, d.d. 21-okt-2003, het volgende:

UW VRAAG WAS:
Ik heb vernomen dat het voormalig klooster "Maria Roepaan" aan de Kleefse weg te 
Ottersum op de Rijkslijst voor monumenten is geplaatst en met subsidie gerestaureerd
wordt. Mijn vraag betreft het volgende. Is het mogelijk een kopie van de officiële
beschrijving van dit monument, op grond waarvan de beoordeling voor plaatsing is
opgemaakt, te verkrijgen.

ONS ANTWOORD HIEROP IS:
Het klooster is aangewezen in het kader van het (M)onumenten (S)electie (P)roject. 
Deze selectie is uitgevoerd door de Provincie Limburg en derhalve verwijs ik u naar
de Provincie. Ik heb onderstaand de redengevende omschrijving van het betreffende
Rijksmonument (Monumentnummer 504497) toegevoegd.

 
Met vriendelijke groeten,
Wim Coret
InfoDesk RDMZ Stafbureau Communicatie Rijksdienst voor de Monumentenzorg
Broederplein 41, 3703 CD Zeist
Postbus 41, 3700 BA Zeist
Algemeen telefoonnummer: 030 - 6 98 32 11
Infodesk telefoonnummer: 030 - 6 98 34 56
Website www.monumentenzorg.nl

 

Vervolg: Gennep ± 1765